ECLI:NL:CRVB:2014:1253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
12-5708 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep bij WWB-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die de proceskostenveroordeling te laag had vastgesteld. De rechtbank had de bijstand van de appellant verlaagd met 30% voor de duur van één maand, maar de appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor de gemaakte reiskosten en het aanvullend beroepschrift dat door zijn gemachtigde was ingediend.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht geen vergoeding voor de reiskosten heeft toegekend, omdat de appellant geen verzoek om vergoeding had ingediend voorafgaand aan het bestreden besluit. Echter, de Raad oordeelde dat de kosten van het aanvullend beroepschrift wel voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien dit onder de proceshandeling ‘beroepschrift’ valt volgens de geldende rechtspraak. De Raad heeft de proceskosten van de appellant in beroep vastgesteld op € 974,-, in plaats van de eerder vastgestelde € 437,- door de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam veroordeeld in de proceskosten van de appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 487,- en heeft bepaald dat het college het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- aan de appellant vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het indienen van verzoeken om vergoeding van kosten in bestuursrechtelijke procedures en de interpretatie van proceshandelingen in het kader van de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

12/5708 WWB
Datum uitspraak: 15 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 augustus 2012, 11/5675 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 12/5707 WWB en 13/3637 WWB. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zundert. Het college is met bericht niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken 12/5707 WWB en 13/3637 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 21 oktober 2011, gehandhaafd bij besluit van 22 december 2011 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van een maatregel verlaagd met 30% met ingang van 1 november 2011 voor de duur van één maand.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 21 oktober 2011 herroepen. Voorts heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,-.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd te kennen gegeven dat het hoger beroep nog uitsluitend is gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten een vergoeding toe te kennen voor de door appellant gemaakte reiskosten in bezwaar en in beroep en het door de gemachtigde ingediend aanvullend beroepschrift.
4.2.1.
In gevolge artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek om vergoeding van de kosten van de behandeling van de bezwaarprocedure gedaan te worden voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. Appellant heeft in bezwaar voorafgaand aan het bestreden besluit geen verzoek om vergoeding van de reiskosten in bezwaar gedaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geen vergoeding toegekend voor die reiskosten.
4.2.2.
Indien het beroep gegrond wordt verklaard, kent de bestuursrechter in de regel ambtshalve een vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe. Ter verkrijging van een vergoeding van overige kosten van de procedure, zoals reiskosten, dient een partij een verzoek in te dienen. Zie de uitspraak van de Raad van 13 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC0878. Appellant heeft in beroep bij de rechtbank geen verzoek ingediend om vergoeding van reiskosten. De rechtbank heeft daarom terecht geen vergoeding toegekend voor de reiskosten van appellant in beroep.
4.3.
Appellant heeft zelf een beroepschrift met (summiere) gronden ingediend. Vervolgens heeft de gemachtigde van appellant een geschrift ingediend waarin de beroepsgronden zijn uitgewerkt. Volgens vaste rechtspraak is onder de proceshandeling ‘beroepschrift’ in de zin van het Besluit ook te begrijpen een door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener ingediend aanvullend beroepschrift (zie de uitspraken van de Raad van 14 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8558 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0271). De kosten van het aanvullend beroepschrift komen dan ook op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de proceskosten van appellant vaststellen op € 974,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 487,- per punt).
5.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten die appellant in hoger beroep heeft moeten maken. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep worden begroot op € 487,- (1 punt voor het indienen van een hoger beroepschrift). Daarbij wordt aangetekend dat de Raad voor het bijwonen van de zitting en de reiskosten van appellant in hoger beroep reeds een vergoeding heeft toegekend in zijn uitspraak van heden in de zaken 12/5708 WWB en 13/3637 WWB.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij de door het college aan
appellant te vergoeden proceskosten in beroep heeft vastgesteld op een bedrag van € 437,- en
stelt dit bedrag vast op € 974,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 487,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.C. Oomkens

HD