ECLI:NL:CRVB:2014:1253
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep bij WWB-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die de proceskostenveroordeling te laag had vastgesteld. De rechtbank had de bijstand van de appellant verlaagd met 30% voor de duur van één maand, maar de appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor de gemaakte reiskosten en het aanvullend beroepschrift dat door zijn gemachtigde was ingediend.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht geen vergoeding voor de reiskosten heeft toegekend, omdat de appellant geen verzoek om vergoeding had ingediend voorafgaand aan het bestreden besluit. Echter, de Raad oordeelde dat de kosten van het aanvullend beroepschrift wel voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien dit onder de proceshandeling ‘beroepschrift’ valt volgens de geldende rechtspraak. De Raad heeft de proceskosten van de appellant in beroep vastgesteld op € 974,-, in plaats van de eerder vastgestelde € 437,- door de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam veroordeeld in de proceskosten van de appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 487,- en heeft bepaald dat het college het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- aan de appellant vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het indienen van verzoeken om vergoeding van kosten in bestuursrechtelijke procedures en de interpretatie van proceshandelingen in het kader van de proceskostenvergoeding.