ECLI:NL:CRVB:2014:125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en woonplaatsbepaling in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 8 juli 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand van appellant per 9 juni 2011 ingetrokken, omdat zij van mening waren dat appellant niet in Amsterdam woonde. Dit besluit volgde op een melding van Werkplein Centrum/Oost, die aangaf dat appellant mogelijk zijn leven in Groningen aan het inrichten was. Na een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam (DWI), dat onder andere een huisbezoek omvatte, concludeerde het college dat appellant vanaf 9 juni 2011 niet meer in Amsterdam woonde.
Appellant heeft tegen deze intrekking bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij zijn bezwaren tegen de intrekking van de bijstand opnieuw naar voren bracht.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 januari 2014 geoordeeld dat de intrekking van de bijstand terecht was. De Raad overwoog dat de beoordeling van de woonplaats van appellant aan de hand van concrete feiten en omstandigheden diende te gebeuren. Appellant had verklaard dat hij in de te beoordelen periode voornamelijk in Groningen verbleef, waar hij ook medische afspraken had en zijn kleding had. De Raad concludeerde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende grondslag boden voor het standpunt van het college dat appellant niet in Amsterdam woonde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.