ECLI:NL:CRVB:2014:1244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
13-940 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete opgelegd door de Sociale verzekeringsbank wegens schending informatieplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die een boete heeft opgelegd wegens het niet tijdig melden van een wijziging in het inkomen van zijn echtgenote. Appellant ontvangt sinds februari 2010 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een toeslag voor zijn echtgenote. In mei 2012 heeft de Svb vastgesteld dat het inkomen van de echtgenote was gewijzigd, wat leidde tot een herziening van de toeslag en een terugvordering van te veel betaald AOW-pensioen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete van € 220,-, omdat hij de wijziging van het inkomen van zijn echtgenote niet binnen vier weken had doorgegeven. De rechtbank heeft het bezwaar tegen de hoogte van de boete gegrond verklaard en deze verlaagd naar € 210,-. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de boete verlaagd moest worden vanwege verminderde verwijtbaarheid en dat hij niet was geïnformeerd over de mogelijke sancties.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant inderdaad de informatieplicht heeft geschonden. De Raad oordeelde dat de hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. De Svb stelde dat de boete op € 180,- moest worden vastgesteld, rekening houdend met de gewijzigde regelgeving per 1 januari 2013. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze een boete van € 210,- oplegde en in plaats daarvan de boete vastgesteld op € 180,-. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant en het griffierecht werd vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 april 2014.

Uitspraak

13/940 AOW
Datum uitspraak: 4 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 januari 2013, 12/931 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[adres] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2014. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt sinds februari 2010 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Ook ontving hij een toeslag ingevolge die wet voor zijn echtgenote. In verband met inkomen uit arbeid van de echtgenote werd op de toeslag een korting toegepast, waardoor appellant niet de maximale toeslag ontving.
1.2. In mei 2012 heeft de Svb vastgesteld dat de aard van het inkomen van de echtgenote van appellant is gewijzigd. Zij ontvangt sinds mei 2010 een vut-uitkering, welk inkomen in verband met arbeid geheel van de toeslag moet worden afgetrokken.
1.3. Bij besluit van 8 juni 2012 heeft de Svb de aan appellant toegekende toeslag herzien over de periode van januari 2010 tot en met mei 2012.
1.4. Bij besluit van 18 juni 2012 heeft de Svb over de periode van januari 2010 tot en met mei 2012 een bedrag van € 2.001,50 aan te veel betaald AOW-pensioen van appellant teruggevorderd. Ook is een boete opgelegd van € 220,-, omdat appellant de wijziging van het inkomen van zijn echtgenote niet binnen vier weken heeft doorgegeven.
1.5. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete. Bij beslissing op bezwaar van 6 september 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de boete ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen de hoogte van de boete gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en de boete bepaald op € 210,-. Daartoe is in aanmerking genomen dat de boete, gelet op het benadelingsbedrag, verkeerd was afgerond. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellant zijn mededelingsverplichting heeft geschonden en niet is gebleken van het ontbreken van verwijtbaarheid of van het aanwezig zijn van een dringende reden om af te zien van het opleggen van een boete.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank in het licht van het per
1 januari 2013 in werking getreden artikel 17c, achtste lid, sub a, van de AOW de boete had moeten verlagen wegens verminderde verwijtbaarheid. Verder heeft appellant herhaald dat de Svb hem ten onrechte niet heeft geïnformeerd dat een strafmaatregel zou volgen als niet aan de mededelingsverplichting wordt voldaan.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De Svb heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, omdat een uitkeringsgerechtigde sinds 1 januari 2012 (een wijziging in) het inkomen van de partner niet meer hoeft te melden. In dat verband is verwezen naar de tweede volzin van artikel 49 van de AOW, waarin is bepaald dat de mededelingsverplichting voor een aantal gegevens niet geldt. In bijlage II van de regeling SUWI staat een overzicht vermeld van de gegevens waarvoor dit van toepassing is. Voor appellant heeft dit tot gevolg dat het benadelingsbedrag moet worden beperkt tot de periode van juli 2010 tot januari 2012, waardoor het bedrag aan teveel betaald AOW-pensioen daalt tot € 1764,10. In aanmerking genomen dat de boete 10% van het benadelingsbedrag bedraagt en naar boven wordt afgerond, moet de boete volgens de Svb worden vastgesteld op € 180,-. Dit betekent dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak niet in stand kunnen blijven.
4.3.
Het geschil in hoger beroep is daarom beperkt tot de vraag of de door de Svb gewenste boete van € 180,- in rechte stand kan houden.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant de wijziging in het soort inkomen van zijn echtgenote niet binnen vier weken aan de Svb heeft gemeld en dat hij daardoor de informatieplicht als bedoeld in artikel 49 van de AOW heeft geschonden. Hierdoor is de Svb in beginsel gehouden appellant een boete op te leggen.
4.5.
Ingevolge artikel 17c, tweede lid (oud), van de AOW wordt de hoogte van de boete afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de gedraging de pensioengerechtigde kan worden verweten. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Ingevolge het zevende lid van dat artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
4.6.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Boetebesluit sociale verzekeringswetten waarin ten tijde hier van belang in artikel 2 was bepaald dat de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag en ten minste wordt vastgesteld op € 52,-. De bestuurlijke boete wordt afgerond op een veelheid van € 10,- en bij verminderde verwijtbaarheid wordt de boete verlaagd.
4.7.
Nu appellant over de periode van juli 2010 tot januari 2012 een bedrag van € 1764,10 te veel aan toeslag heeft ontvangen, moet het boetebedrag worden vastgesteld op € 180,-. Van verminderde verwijtbaarheid is niet gebleken.
4.8.
Appellant heeft bepleit om met toepassing van het per 1 januari 2013 in werking getreden artikel 17c, achtste lid, van de AOW de boete wegens verminderde verwijtbaarheid te verlagen. Nu dit artikel geen andere strekking heeft dan artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestaat reeds op die grond geen aanleiding het nieuwe artikel 17c, achtste lid, van de AOW toe te passen.
4.9.
Evenmin wordt het betoog gevolgd dat appellant ten onrechte vooraf niet is geïnformeerd over de mogelijkheid van het opleggen van een boete bij het schenden van de informatieplicht. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen de Svb hierover heeft opgemerkt in het verweerschrift in beroep, dat volledig wordt onderschreven. Het wordt als een gegeven van algemene bekendheid beschouwd dat voor het niet nakomen van een wettelijke verplichting waardoor ten onrechte een uitkering is betaald, een geldelijke sanctie kan worden opgelegd.
4.10.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij zelf in de zaak voorziend heeft bepaald dat aan appellant een boete wordt opgelegd van € 210,-. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht en met toepassing van de in 4.6 weergegeven bepaling van het Boetebesluit, aan appellant een boete opleggen € 180,-.
5.
Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 52,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak voorziend heeft
bepaald dat aan appellant een boete wordt opgelegd van € 210,-;
- legt aan appellant een boete op van € 180,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde gedeelte van de aangevallen uitspraak;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 118,- vergoedt;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in hoger beroep van € 52,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) H.J. Dekker
ew