In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die een boete heeft opgelegd wegens het niet tijdig melden van een wijziging in het inkomen van zijn echtgenote. Appellant ontvangt sinds februari 2010 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een toeslag voor zijn echtgenote. In mei 2012 heeft de Svb vastgesteld dat het inkomen van de echtgenote was gewijzigd, wat leidde tot een herziening van de toeslag en een terugvordering van te veel betaald AOW-pensioen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete van € 220,-, omdat hij de wijziging van het inkomen van zijn echtgenote niet binnen vier weken had doorgegeven. De rechtbank heeft het bezwaar tegen de hoogte van de boete gegrond verklaard en deze verlaagd naar € 210,-. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de boete verlaagd moest worden vanwege verminderde verwijtbaarheid en dat hij niet was geïnformeerd over de mogelijke sancties.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant inderdaad de informatieplicht heeft geschonden. De Raad oordeelde dat de hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. De Svb stelde dat de boete op € 180,- moest worden vastgesteld, rekening houdend met de gewijzigde regelgeving per 1 januari 2013. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze een boete van € 210,- oplegde en in plaats daarvan de boete vastgesteld op € 180,-. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant en het griffierecht werd vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 april 2014.