ECLI:NL:CRVB:2014:1232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding zonder melding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) van een appellant, T., die sinds 1 februari 1986 bijstand ontving. De sociale recherche heeft onderzoek gedaan naar de woonsituatie van T. en heeft vastgesteld dat hij sinds 1 september 2009 een gezamenlijke huishouding voerde met appellante, zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van een bedrag van € 28.107,38.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende zijn om te concluderen dat er wederzijdse zorg was. De Raad heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding, aangezien T. en appellante gedurende de relevante periode samenwoonden en zorg voor elkaar droegen. De Raad heeft de verklaringen van appellante en T. als bewijs gebruikt, evenals de getuigenverklaring van de dochter van appellante.
De Raad heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om de kosten van de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen van appellante, ongeacht of zij op de hoogte was van de bijstandsverlening aan T. De door appellante aangevoerde omstandigheden werden niet als dringende redenen beschouwd om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.