ECLI:NL:CRVB:2014:123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en opschorting van bijstandsverlening wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en opschorting van de bijstandsverlening aan appellanten op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten hebben verzuimd om relevante informatie over hun bankrekeningen te verstrekken, wat heeft geleid tot een schending van hun inlichtingenverplichting. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht terecht heeft gehandeld door de bijstand op te schorten en later in te trekken. De Raad heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van buitenlandse bankafschriften een redelijke grond vormde voor nader onderzoek, en dat appellanten redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat informatie over hun bankrekeningen van belang was voor de beoordeling van hun recht op bijstand.
De feiten van de zaak zijn als volgt: appellanten ontvangen sinds 21 augustus 1992 bijstand. Na een melding van het inlichtingenbureau heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Tijdens dit onderzoek zijn bankafschriften van buitenlandse rekeningen aangetroffen, waaruit blijkt dat appellanten niet alle relevante informatie hebben verstrekt. Het college heeft appellanten herhaaldelijk verzocht om de ontbrekende gegevens, maar zij hebben hier niet volledig aan voldaan.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellanten hebben niet aangetoond dat zij recht hadden op bijstand, omdat zij niet tijdig en volledig hebben ingelicht over hun financiële situatie. De Raad heeft het hoger beroep van appellanten afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard.