ECLI:NL:CRVB:2014:1227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12-6783 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand en inlichtingenverplichting bij dakloosheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, had de aanvraag van betrokkene voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen. Betrokkene, die de Spaanse nationaliteit heeft en in 2011 naar Nederland was gekomen, had zich op 18 september 2012 gemeld voor bijstand, maar gaf tijdens het intakegesprek onvoldoende concrete informatie over zijn verblijfplaats. Hij verklaarde dat hij 'op het Damrak' verbleef, maar kon niet specificeren waar hij zich op andere momenten bevond. Dit leidde tot de conclusie dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden.

De voorzieningenrechter had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de appellant vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. De Raad volgde de appellant in zijn standpunt dat de informatie die betrokkene had verstrekt onvoldoende concreet was om zijn verblijfplaats te kunnen controleren. De Raad oordeelde dat betrokkene meer duidelijkheid had moeten geven over zijn verblijfplaatsen in Amsterdam.

Uiteindelijk vernietigde de Centrale Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De besluiten van 19 december 2012 en 17 januari 2013, die waren genomen ter uitvoering van de vernietigde uitspraak, werden ook vernietigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6783 WWB, 14/264 WWB
Datum uitspraak: 8 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2012, 12/5282 en 12/5783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft de Spaanse nationaliteit en heeft een echtgenote die in Spanje woont. Betrokkene is in 2011 naar Nederland gekomen. In de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Amsterdam staat bij de gegevens van betrokkene een adres in Sevilla, Spanje, vermeld.
1.2.
Betrokkene heeft zich op 18 september 2012 bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 15 oktober 2012 heeft betrokkene de daartoe strekkende aanvraag ingediend. Tijdens het intakegesprek op 15 oktober 2012 heeft betrokkene op de vraag waar hij specifiek verblijft, geantwoord “op de Damrak”. Betrokkene heeft op daartoe strekkende vragen vervolgens niet aangegeven waar of op welke tijdstippen hij op het Damrak is. Op de meermalen gestelde vraag waar hij is als hij niet op het Damrak is, heeft hij verklaard: “Niet op het Damrak”. Met betrekking tot de periode van 20 september 2012 tot en met 15 oktober 2012 heeft betrokkene op zogenoemde zevendagenformulieren ingevuld waar hij heeft verbleven. Met betrekking tot dertien dagen is een adres vermeld. Met betrekking tot de overige dertien dagen is volstaan met de vermelding: “Centraal Station Amsterdam, I move around”, of woorden van gelijke strekking.
1.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, weergegeven in een rapport Administratief onderzoek van 18 oktober 2012, heeft appellant bij besluit van 18 oktober 2012 de aanvraag afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 12 november 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene niet heeft aangegeven waar in Amsterdam hij verblijft. Daardoor heeft betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door betrokkene verstrekte informatie over zijn verblijf niet te summier is geweest om het recht op bijstand vast te stellen. Betrokkene kon niet meer informatie verstrekken dan hij heeft gedaan. Appellant had kunnen controleren of betrokkene heeft verbleven op de door hem opgegeven adressen.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 19 december 2012 het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de aanvraag om bijstand opnieuw in behandeling wordt genomen. Appellant heeft daarbij voorts te kennen gegeven dat er niet alleen nader onderzoek wordt gedaan naar de door betrokkene opgegeven adressen maar ook naar zijn vermogen, omdat is gebleken is dat hij in Spanje een woning heeft.
4.2.
Bij besluit van 17 januari 2013 heeft appellant de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond dat betrokkene, ondanks herhaald verzoek daartoe, geen inlichtingen heeft verstrekt over de eigen woning in Spanje. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De nadere besluiten van 19 december 2012 en 17 januari 2013 worden, gelet op de artikelen 6:18 (oud) en 6:19 (oud) onderscheidenlijk 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
5.2.
De hier te beoordelen periode loopt van 15 oktober 2012 tot en met 17 januari 2013.
5.3.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Hierbij vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven.
5.4.
Appellant heeft in hoger beroep, voor zover hier van belang, als beroepsgrond aangevoerd dat van betrokkene kan worden gevergd dat hij, ook al stelt hij dakloos te zijn, controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Appellant moet kunnen controleren of betrokkene feitelijk in Amsterdam woont en verblijft. Bij een dergelijk onderzoek gaat een medewerker van DWI op zoek naar betrokkene op plaatsen waarvan hij van te voren heeft aangegeven dat hij daar mogelijk is. Als betrokkene daar niet zou worden aangetroffen, kan de locatie later nogmaals bezocht worden of kan betrokkene, als hij over een telefoon beschikt, gebeld worden, met de vraag waar hij op dat moment is. Betrokkene heeft bij zijn intakegesprek aangegeven dat hij zal verblijven op het Damrak of niet op het Damrak. Deze plaatsbepalingen zijn onvoldoende concreet om het hiervoor bedoelde onderzoek te kunnen uitvoeren. Aan het ingevulde zevendagenformulier kan niet worden ontleend waar betrokkene van plan is te gaan verblijven. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld.
5.5.
Voorop staat dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand en dat ook van iemand die stelt dakloos te zijn kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist ook om vast te stellen dat hij dakloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft. De Raad volgt appellant in zijn standpunt dat niet kan worden gezegd dat de informatie die betrokkene tijdens het intakegesprek heeft verschaft over zijn feitelijke verblijfplaats, voldoende concreet is om zijn verblijfplaats te kunnen controleren. Een nader onderzoek naar de locaties waar betrokkene volgens de door hem ingevulde zevendagenformulieren voorafgaand aan het intakegesprek heeft verbleven, kan, zoals appellant terecht naar voren heeft gebracht, geen informatie opleveren over waar betrokkene van plan is te gaan verblijven. Anders dan de voorzieningenrechter van de rechtbank is de Raad dan ook met appellant van oordeel dat betrokkene meer duidelijkheid had kunnen en moeten geven over zijn voorgenomen verblijfplaatsen in Amsterdam dan hij heeft gedaan. Appellant heeft dan ook terecht vastgesteld dat betrokkene de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5.6.
Uit 5.3 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Hetgeen appellant verder nog heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5.7.
Nu de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, komt de rechtsgrond te ontvallen aan de besluiten die appellant heeft genomen ter uitvoering van die uitspraak. Dit betekent dat de besluiten van 19 december 2012 en 17 januari 2013 moeten worden vernietigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt de besluiten van 19 december 2012 en van 17 januari 2013.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.K. Dekker

HD