ECLI:NL:CRVB:2014:1226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die samen met zijn partner bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet aangetoond dat de stortingen op hun bankrekening geen middelen waren zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de WWB. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstand over een bepaalde periode herzien en de gemaakte kosten teruggevorderd. Dit was gebaseerd op het feit dat de appellant en zijn partner hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van de stortingen op hun bankrekening.
De Raad heeft vastgesteld dat er diverse stortingen op de bankrekening van de partner van de appellant hebben plaatsgevonden, waarover geen melding was gedaan. De appellant voerde aan dat deze stortingen incidentele giften waren, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de appellant en zijn partner de kasstortingen hadden moeten melden, en dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en de kosten terug te vorderen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering geen dringende redenen had om van af te zien.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting bij het ontvangen van bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.