ECLI:NL:CRVB:2014:1223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12-6727 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerder besluit inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant, die bijstand had aangevraagd, had in 2006 een renteloze lening ontvangen op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004). Het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo had aan de bijstandsverlening de voorwaarde verbonden dat de appellant voor 1 april 2007 bepaalde financiële gegevens zou overleggen. Appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot een terugvordering van de bijstand in 2007. In 2010 verzocht appellant om herziening van het besluit, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep betwistte appellant dat er geen nieuwe feiten waren. Hij voerde aan dat zijn ziektebeperking, een substantiële depressiviteit, hem verhinderde adequaat te reageren op de verzoeken om informatie. De Raad oordeelde echter dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet konden worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat appellant in de periode voorafgaand aan het terugvorderingsbesluit in staat was om een uitkering aan te vragen en dat hij ook in staat was om te verschijnen op hoorzittingen. Daarom werd het hoger beroep verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6727 BBZ
Datum uitspraak: 8 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 november 2012, 12/1864 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.A.J. Wilbers.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft college appellant over de periode van 1 juli 2006 tot 1 januari 2007 algemene bijstand voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004) toegekend in de vorm van een renteloze lening. In het toekenningsbesluit heeft het college aan de verlening van de bijstand de voorwaarde verbonden dat appellant vóór 1 april 2007 nader in het besluit gespecificeerde
financieel-boekhoudkundige gegevens over 2006 ter inzage verstrekt.
1.2.
Bij brieven van 16 april 2007, 6 juni 2007 en 9 augustus 2007 heeft het college appellant verzocht de onder 1.1 vermelde gegevens over te leggen. Aan deze brieven heeft appellant geen gevolg gegeven. Vervolgens heeft het college bij besluit van 1 november 2007 de aan appellant over de periode van 1 juli 2006 tot 1 januari 2007 verleende bijstand ten bedrage van € 5.073,24 teruggevorderd op de grond dat appellant niet aan de in het toekenningsbesluit neergelegde informatieplicht heeft voldaan en evenmin binnen de daarvoor gestelde termijnen de in de hiervoor vermelde brieven de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij brief van 16 december 2010 heeft appellant het college verzocht het besluit van
1 november 2007 te herzien. Bij dit verzoek heeft appellant overgelegd de definitieve aanslag Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen 2006 van 26 mei 2009 en de definitieve aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2006 van 9 mei 2009.
1.4.
Bij besluit van 20 juli 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 april 2012 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek om herziening afgewezen op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die het college aanleiding geven om tot herziening van het besluit van 1 november 2007 over te gaan.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betwist dat niet gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden. Hij heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewogen dat juist zijn (niet toerekenbare) substantiële depressiviteit met dito inactiviteit hem in de weg stonden adequaat te reageren. Door deze ziektebeperking heeft hij de foutieve inschatting gemaakt dat reageren zinloos was, nu hij toch niet aan het gevraagde kon voldoen en het college van dit laatste op de hoogte was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 1 november 2007 is in rechte onaantastbaar geworden. Het in dit geding aan de orde zijnde verzoek van 16 december 2010 strekt ertoe dat het college terugkomt van dit eerdere, ambtshalve genomen, besluit.
4.2.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder (ambtshalve) genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. De bestuursrechter dient het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden, en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd over zijn ziektebeperking die hem in de weg stond adequaat te kunnen reageren op verzoeken om gegevens over te leggen, kan niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellant overgelegde stukken, waaronder de door zijn huisarts verstrekte medische gegevens, niet blijkt dat appellant in de periode voorafgaande aan het terugvorderingsbesluit van 1 november 2007, in het geheel niet in staat zou zijn geweest om de gevraagde gegevens over te leggen of contact op te nemen met het college, al was het maar om aan te geven dat hij op dat moment daartoe (nog) niet in staat was. Dat dit niet het geval was wordt bevestigd door het feit dat uit de gedingstukken blijkt dat appellant vóór 1 november 2007 wel in staat was een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand aan te vragen en dat in dat kader op 6 maart 2007 ook een gesprek met appellant heeft plaatsgevonden. Omdat appellant het niet eens was met de ingangsdatum van de toekenning van bijstand is hij op 23 maart 2007 daartegen in bezwaar gegaan en is hij tevens in staat gebleken vervolgens op de hoorzitting van 16 mei 2007 te verschijnen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.K. Dekker

HD