ECLI:NL:CRVB:2014:1215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
13-1675 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderbijslag en ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft appellant, woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant geen recht had op kinderbijslag over de periode van 1993 tot 2003, omdat hij in een eerdere schikking had ingestemd met de toekenning van kinderbijslag vanaf 2003. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 maart 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellant niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad stelde vast dat het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) correct was uitgevoerd volgens de schikking. De Raad vernietigde de niet-ontvankelijkverklaring van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat, indien een beroepsgrond niet kan slagen, er geen niet-ontvankelijkverklaring moet volgen, maar een ongegrondverklaring. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het beroep van appellant tegen het besluit van 31 januari 2012 ongegrond is verklaard, en dat het betaalde griffierecht aan appellant wordt terugbetaald.

Uitspraak

13/1675 AKW
Datum uitspraak: 28 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 februari 2013, 12/922 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant]te[woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is woonachtig in Marokko, maar is in het verleden werkzaam geweest in Nederland. Tot en met het vierde kwartaal van 1992 heeft hij kinderbijslag ontvangen. Bij besluit van 24 september 2008 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met ingang van 1 juni 1991 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan appellant toegekend. Op 14 oktober 2009 heeft appellant een aanvraag om toekenning van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ingediend bij de Svb.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 9 november 2010 heeft de Svb zijn besluit van
18 februari 2010 gehandhaafd, waarbij met ingang van het derde kwartaal van 2008 kinderbijslag is toegekend en waarbij kinderbijslag is geweigerd over het eerste kwartaal van 1993 tot en met het tweede kwartaal van 2008. Bij beslissing van 24 november 2010 heeft de Svb het besluit van 18 februari 2010 ingetrokken en vastgesteld dat appellant vanaf het derde kwartaal van 2008 geen recht heeft op kinderbijslag.
1.3. Tijdens de daarop gevolgde procedure bij de rechtbank (11/42) zijn partijen tot een schikking gekomen, welke is neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 21 december 2011. Deze schikking houdt onder meer in dat kinderbijslag wordt toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2003 tot en met het vierde kwartaal van 2011 ten behoeve van alle kinderen van appellant onder de 18 jaar. Namens appellant is het beroep vervolgens ingetrokken.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 31 januari 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb de beslissing van 9 november 2010 ingetrokken en het bezwaar tegen het besluit van
24 november 2010 gegrond verklaard. Overeenkomstig de schikking is kinderbijslag toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2003 tot en met het vierde kwartaal van 2011.
2.1. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank omdat hij kinderbijslag wil ontvangen vanaf 1993.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarin appellant is aangeduid als eiser en de Svb als verweerder.
“De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij ook recht heeft op kinderbijslag over de jaren vanaf 1993 tot 1 januari 2003. Eiser heeft met verweerder op de zitting van
21 december 2011 een schikking getroffen over zijn recht op kinderbijslag. In het kader van deze schikking is eiser er mee akkoord gegaan dat hem kinderbijslag wordt toegekend voor de gesloten periode van 1 januari 2003 tot en met het vierde kwartaal van 2011 voor al zijn kinderen onder de 18 jaar. Eiser heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken. Daarmee heeft eiser afstand gedaan van zijn aanspraak op kinderbijslag over de periode voor 1 januari 2003. Eiser werd bij de schikking bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, zodat eiser wordt geacht de implicaties van de schikking te hebben begrepen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat eiser met zijn beroep het door hem beoogde doel - te weten kinderbijslag over de jaren vanaf 1993 tot 1 januari 2003 - niet daadwerkelijk kan bereiken. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep, reden waarom dit wegens vervallen van het procesbelang
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.”
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij kinderbijslag wil ontvangen vanaf 1993 tot 2003.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het vorenstaande blijkt dat het bestreden besluit is genomen naar aanleiding van de schikking zoals neergelegd in het proces-verbaal van de rechtbank van 21 december 2011 waarbij is overeengekomen dat kinderbijslag zal worden toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2003. Het aanhangige beroep is vervolgens ingetrokken. Dit betekent dat de weigering om kinderbijslag toe te kennen over de periode van 1993 tot 2003 in rechte vaststaat. Appellant heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan de Svb hem het feit dat die weigering in rechte vaststaat niet mag tegenwerpen. Vastgesteld wordt voorts dat de Svb bij het bestreden besluit een juiste uitvoering heeft gegeven aan de schikking. In zoverre slaagt het hoger beroep van appellant niet.
4.2.
Dit neemt echter niet weg dat de Raad zich niet kan verenigen met de
niet-ontvankelijkverklaring waartoe de rechtbank bij de aangevallen uitspraak is gekomen. Het beroep was gericht tegen een appellabel besluit en ook aan andere wettelijke ontvankelijkheidsvereisten was voldaan. Ingeval een beroepsgrond niet kan slagen, om welke reden dan ook, waaronder begrepen dat die beroepsgrond ziet op in rechte vaststaande feiten of omstandigheden, past geen niet-ontvankelijkverklaring, doch een ongegrondverklaring. Om deze reden wordt de aangevallen uitspraak vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten doen, wordt het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 januari 2012 ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 118,- door de griffier aan appellant
wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.M. Spaans

TM