ECLI:NL:CRVB:2014:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
12-1277 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van WIA-uitkering op basis van vermoedens van verblijf in het buitenland en eigendom van een winkel

In deze zaak gaat het om de schorsing van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 1 augustus 2007 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De schorsing vond plaats op 1 januari 2011, na een onderzoek door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) naar de woon- en onderwijssituatie van de kinderen van appellant. Dit onderzoek, uitgevoerd door het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Marokko, leidde tot het vermoeden dat appellant al geruime tijd in Marokko verbleef en mede-eigenaar was van een winkel. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat appellant geen recht meer had op de WIA-uitkering.

Appellant ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Breda, die het beroep tegen de schorsing ongegrond had verklaard. In hoger beroep betoogde appellant dat het Uwv geen reden had om de uitkering te schorsen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij geen recht had op de uitkering. Hij stelde dat, zelfs als hij in Marokko verbleef, hij recht had op de uitkering.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op basis van de rapporten van de Sociaal Attaché gegronde vermoedens had dat appellant geen recht meer had op de WIA-uitkering. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de schorsing moest plaatsvinden op het moment van de beslissing en niet op basis van latere ontwikkelingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep vergeefs was ingesteld. Tevens werd vermeld dat de uitbetaling van de uitkering inmiddels was hervat en dat appellant een nabetaling had ontvangen, inclusief wettelijke rente.

De Centrale Raad van Beroep besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en er was geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

12/1277 WIA
Datum uitspraak: 28 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 januari 2012, 11/3324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant ontvangt sinds 1 augustus 2007 een uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In verband met appellants recht op kinderbijslag is namens de Svb door het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Marokko een onderzoek ingesteld naar de woon- en onderwijssituatie van de kinderen van appellant. Tijdens dit onderzoek is het vermoeden gerezen dat appellant al enige jaren in Marokko verblijft en daar mede-eigenaar is van een winkel. Op grond van dit vermoeden is de uitbetaling van de Wet WIA-uitkering per 1 januari 2011 geschorst bij besluit van
19 december 2010. Het Uwv stelt dat niet is vast te stellen of appellant nog recht heeft op een Wet WIA-uitkering. Het bezwaar tegen dit besluit is, bij beslissing op bezwaar van
9 mei 2011 (bestreden besluit), ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft, voor zover van belang, het beroep tegen het schorsingsbesluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep stelt appellant dat het Uwv geen reden had de uitbetaling van de uitkering te schorsen, nu er niet voldoende aanleiding was te twijfelen aan zijn recht daarop. Uit de rapporten van de Sociaal Attaché kan niet worden opgemaakt dat appellant inkomsten genoot. Mocht al juist zijn geweest dat appellant langdurig in Marokko verbleef, dan nog had hij daar zijn uitkering kunnen ontvangen. Ook dat was dus geen reden tot schorsing van de uitbetaling.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 67 van de Wet WIA schorst het Uwv de betaling van de uitkering op indien hij gegronde vermoedens heeft dat het recht op uitkering niet of niet meer bestaat, dan wel recht op een lagere uitkering bestaat.
4.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad dient de beoordeling van een schorsingsbesluit te geschieden aan de hand van de situatie ten tijde van het nemen van dat besluit en niet aan de hand van latere ontwikkelingen. Aan de rapporten van de Sociaal Attaché van
10 februari 2010 en 29 november 2010 kon het Uwv het gegronde vermoeden ontlenen dat appellant geen recht meer had op een (gehele) WIA-uitkering. Immers, in deze rapporten wordt gesteld dat appellant al twee jaar met zijn vrouw en kinderen in Marokko woont en samen met zijn broer eigenaar is van een winkel, waarin hij ook werkzaamheden verricht.
4.3.
Ter zitting is namens het Uwv nog medegedeeld dat inmiddels de uitbetaling van de uitkering is hervat en dat aan appellant een nabetaling is gedaan, alsmede de wettelijke rente is vergoed.
4.4.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5.
Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.M. Spaans

RB