ECLI:NL:CRVB:2014:1179
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor schuld bij zorgverzekeraar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om een schuld bij zijn zorgverzekeraar te kunnen voldoen. Deze schuld was ontstaan door het niet betalen van premie in de periode van 1 november 2010 tot en met 31 juli 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de aanvraag afgewezen, omdat volgens hen geen bijzondere bijstand wordt verleend voor schulden en er geen situatie was die een uitzondering op deze regel rechtvaardigde.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 25 februari 2014 is de appellant niet verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een situatie verkeerde waarin zijn bestaansvoorziening bedreigd werd door de schuld. De Raad heeft ook overwogen dat het ontbreken van verwijtbaarheid bij het ontstaan van de schuld geen zeer dringende reden vormt voor het verlenen van bijzondere bijstand.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.