ECLI:NL:CRVB:2014:1157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
12-5295 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet verzekerde periode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1947, had in mei 2011 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij claimde dat hij van februari 1961 tot en met juli 1963 in Nederland had gewerkt, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) besloot dat hij geen recht had op AOW voor de periode vóór zijn 15e verjaardag. De Svb kende hem een ouderdomspensioen toe met een korting van 96% omdat hij tussen zijn vijftiende en vijfenzestigste verjaardag niet verzekerd was geweest voor de AOW. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde zijn bezwaar niet-ontvankelijk wegens een overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond.

In een tussenuitspraak van 23 augustus 2013 werd vastgesteld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De Svb kreeg de opdracht om alsnog inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van appellant. In een nieuw besluit op 2 oktober 2013 verklaarde de Svb het bezwaar van appellant ongegrond, met de redenering dat de periode waarin appellant in Nederland werkte niet als verzekerd tijdvak kon worden aangemerkt, omdat voor AOW-rechten alleen de periode tussen de 15e en 65e verjaardag relevant is. Appellant herhaalde zijn standpunt dat hij verzekerd was in Nederland vanaf februari 1961.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht geen rekening had gehouden met het tijdvak vóór de 15e verjaardag van appellant bij de vaststelling van de hoogte van het AOW-pensioen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van 16 januari 2012, verklaarde het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2013 ongegrond, en veroordeelde de Svb in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, met H.J. Dekker als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 april 2014.

Uitspraak

12/5295 AOW, 13/5810 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 september 2012, 12/702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft op 23 augustus 2013 een tussen uitspraak gedaan.
De Svb heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar van 2 oktober 2013 in het geding gebracht.
Appellant heeft bij brief van 22 oktober 2013 zijn zienswijze op dit besluit gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2014. Appellant is daarbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren op [geboortedatum] 1947, heeft in mei 2011 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Daarbij heeft appellant vermeld dat hij van februari 1961 tot en met juli 1963 heeft gewerkt in dienst van een steenfabriek in Nederland en dat hij in 1964 ook korte tijd heeft gewerkt in dienst van een onderneming in Nederland. Appellant woonde toen ook in de gemeente [woonplaats]. Deze gemeente heeft als gevolg van grenscorrecties van 23 april 1949 tot 1 augustus 1963 op Nederlands grondgebied gelegen.
1.2. Bij besluit van 28 juli 2011 heeft de Svb aan appellant met ingang van januari 2012 een ouderdomspensioen toegekend op grond van de AOW. Daarbij is op het ouderdomspensioen een korting toegepast van 96%, omdat appellant tussen zijn vijftiende en vijfenzestigste verjaardag 48 jaren niet verzekerd is geweest voor de AOW. Appellant is verzekerd geacht ingevolge de AOW van [geboortedatum] 1962 tot 1 augustus 1963 en van 19 oktober 1964 tot
25 november 1964.
1.3. Bij brief gedateerd 12 november 2011 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 juli 2011. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij recht heeft op een hoger ouderdomspensioen ingevolge de AOW, aangezien hij op 14-jarige leeftijd heeft gewerkt en er toen premie is ingehouden op zijn inkomen.
1.4. Bij besluit van 16 januari 2012 (besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juli 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens een onverschoonbaar geachte overschrijding van de bezwaartermijn.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1.
In de tussenuitspraak van 23 augustus 2013 is vastgesteld dat tussen partijen niet meer in geschil is dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en is aan de Svb de opdracht gegeven alsnog inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van appellant ten einde aldus het gebrek in besluit 1 te herstellen.
3.2.
Bij besluit van 2 oktober 2013 (besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van appellant alsnog ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de periode van 11 februari 1961 tot
[geboortedatum] 1962, toen appellant in Nederland woonde en werkte, niet als verzekerd tijdvak ingevolge de AOW aangemerkt kan worden, omdat voor het recht op een AOW-pensioen bepalend is de verzekerde periode gelegen tussen de 15e en 65e verjaardag. Besluit 2 is met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht betrokken in deze procedure.
3.3.
Appellant heeft bij brief van 22 oktober 2013 herhaald dat hij verzekerd is geweest in Nederland vanaf februari 1961.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb bij de vaststelling van de hoogte van het aan appellant toegekende ouderdomspensioen ingevolge de AOW terecht geen rekening heeft gehouden met het tijdvak van 11 februari 1961 tot [geboortedatum] 1962 toen appellant in Nederland werkzaam is geweest.
4.2.
In artikel 7 van de AOW, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, was bepaald dat recht op ouderdomspensioen ingevolge die wet heeft degene die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en die verzekerd is geweest ingevolge de AOW in het tijdvak aanvangende met de dag waarop de leeftijd van 15 jaar is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de leeftijd van 65 jaar is bereikt. Uit het bepaalde in dit artikel vloeit derhalve voort dat bij de vaststelling van de hoogte van het AOW-pensioen alleen rekening kan worden gehouden met verzekerde tijdvakken vanaf het bereiken van de leeftijd van 15 jaar. Nu het door appellant geclaimde tijdvak is gelegen voor zijn 15e verjaardag heeft de Svb terecht besloten daarmee geen rekening te houden bij de vaststelling van de hoogte van het aan appellant toegekende ouderdomspensioen.
4.3.
Uit overweging 4.2 van de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 16 januari 2012 moeten worden vernietigd en dat het beroep daartegen gegrond moet worden verklaard.
4.4.
Voorts vloeit uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen voort dat het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2013 ongegrond moet worden verklaard.
5.
Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, bestaande uit reiskosten naar de zitting van de rechtbank in Amsterdam en naar twee zittingen bij de Raad. Deze kosten worden begroot op € 139,06.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 januari 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep van appellant tegen het besluit van 2 oktober 2013 ongegrond;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 139,06;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) H.J. Dekker
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.
IvR