ECLI:NL:CRVB:2014:1147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
13-4793 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring in WIA-V zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2014 uitspraak gedaan over het verzet van de appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 30 juli 2013 de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde P.J. Reeser, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 24 februari 2014 was de appellant aanwezig, maar het Uwv was niet verschenen.

De Raad overwoog dat de uitspraak van de rechtbank berustte op de vaststelling dat de aangevallen uitspraak een uitspraak op verzet was, waartegen geen hoger beroep mogelijk was. De gemachtigde van de appellant had verzocht om versnelde behandeling van het beroep, waarop de rechtbank de termijn voor het betalen van het griffierecht had verkort. Ondanks dit verzoek was het griffierecht niet tijdig betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring.

De gemachtigde voerde aan dat de rechtbank de gang van zaken had verergerd door hem niet op de hoogte te stellen van de versnelde behandeling. Hij stelde ook dat er sprake was van excessief formalisme, zoals bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Raad oordeelde echter dat er geen evidente schending van de goede procesorde was en dat de gang van zaken bij de rechtbank geen grondslag bood voor het doorbreken van het verbod op hoger beroep. Het verzet werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 7 april 2014
13/4793 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juli 2013, 13/2560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 9 oktober 2013 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het namens appellant door P.J. Reeser (gemachtigde) ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
Namens appellant heeft gemachtigde verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 24 februari 2014. Appellant, bijgestaan door gemachtigde, was aanwezig. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 9 oktober 2013 berust op de overweging dat de aangevallen uitspraak een uitspraak (op verzet) is als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Gemachtigde heeft verzocht om versnelde behandeling van het door hem namens appellant bij de rechtbank ingestelde beroep. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank de termijn voor het betalen van het griffierecht verkort tot twee weken. Bij aangetekend verzonden brief van 29 maart 2013, bij het kantoor van gemachtigde bezorgd op 3 april 2013, is verzocht om betaling van het griffierecht binnen die - verkorte - termijn. Het griffierecht is niet tijdig betaald. Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Bij de aangevallen uitspraak is het daartegen gedane verzet ongegrond verklaard.
Ter zitting van de Raad heeft gemachtigde verklaard dat de nota tijdig aan de boekhouding is overhandigd ter betaling, maar dat de boekhouding de nota enkele dagen heeft laten liggen. Gemachtigde heeft erkend dat zijn kantoor een fout heeft gemaakt.
In verzet is aangevoerd dat de rechtbank de geschetste gang van zaken in de hand heeft gewerkt door gemachtigde niet in kennis te stellen van het inwilligen van het verzoek om versnelde behandeling. Verder is betoogd dat sprake is van “excessief formalisme” als bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Volgens vaste rechtspraak is doorbreking van het verbod van hoger beroep (alleen) mogelijk als sprake is van evidente schending van eisen van goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. De geschetste gang van zaken bij de rechtbank biedt voor dit oordeel geen grondslag. Van excessief formalisme is evenmin sprake. Indien op correcte wijze griffierecht is geheven en het griffierecht wordt onverschoonbaar niet of te laat betaald, dan levert dat een in de rechtspraak algemeen aanvaarde grond voor niet-ontvankelijkverklaring op.
Het verzet is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
7 april 2014.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
ew