ECLI:NL:CRVB:2014:1147
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring van verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring in WIA-V zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2014 uitspraak gedaan over het verzet van de appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 30 juli 2013 de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde P.J. Reeser, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 24 februari 2014 was de appellant aanwezig, maar het Uwv was niet verschenen.
De Raad overwoog dat de uitspraak van de rechtbank berustte op de vaststelling dat de aangevallen uitspraak een uitspraak op verzet was, waartegen geen hoger beroep mogelijk was. De gemachtigde van de appellant had verzocht om versnelde behandeling van het beroep, waarop de rechtbank de termijn voor het betalen van het griffierecht had verkort. Ondanks dit verzoek was het griffierecht niet tijdig betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring.
De gemachtigde voerde aan dat de rechtbank de gang van zaken had verergerd door hem niet op de hoogte te stellen van de versnelde behandeling. Hij stelde ook dat er sprake was van excessief formalisme, zoals bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Raad oordeelde echter dat er geen evidente schending van de goede procesorde was en dat de gang van zaken bij de rechtbank geen grondslag bood voor het doorbreken van het verbod op hoger beroep. Het verzet werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.