ECLI:NL:CRVB:2014:1123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die vanaf 5 juli 2010 bijstand ontving. De intrekking vond plaats omdat appellante niet had gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-partner, R, met wie zij een zoon heeft. Het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard had na een onderzoek vastgesteld dat appellante en R hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de intrekking, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de onderzoeksbevindingen niet klopten en dat zij de afgelegde verklaring niet correct had weergegeven. De Raad oordeelde echter dat de onderzoeksresultaten voldoende basis boden voor de conclusie van het college. De Raad benadrukte dat de verklaring van appellante niet consistent was en dat er voldoende bewijs was dat R regelmatig bij haar verbleef. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad wees erop dat de persoonlijke omstandigheden van appellante, zoals de ziekte van hun zoon, niet relevant waren voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding onder de WWB. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd genomen zonder veroordeling in proceskosten.