ECLI:NL:CRVB:2014:1121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering op basis van niet verstrekte gegevens over onroerend goed in Libanon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de terugvordering van bijstandsuitkeringen tot een bedrag van € 139.236,25. Appellante ontving sinds 5 mei 2002 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Purmerend heeft deze bijstand ingetrokken omdat appellante niet de gevraagde gegevens over onroerend goed in Libanon heeft verstrekt. Dit onroerend goed stond op haar naam en het college had informatie dat appellante betrokken was bij een verkooptransactie van dit goed.
Na de intrekking van de bijstand heeft appellante op 23 december 2011 opnieuw bijstand aangevraagd. Het college heeft haar verzocht om bankafschriften te overleggen, maar appellante heeft deze niet tijdig verstrekt. Het college heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat door de rechtbank is bevestigd. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het verzoek om bankafschriften onterecht was, maar de Raad oordeelt dat het college op goede gronden om deze gegevens heeft verzocht. De Raad stelt vast dat de bankafschriften noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag, gezien de onduidelijkheid over de financiële situatie van appellante.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.