ECLI:NL:CRVB:2014:1048
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Verzoeker, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsaanvraag zien afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij feitelijk op het opgegeven adres woonde. Verzoeker had eerder al bijstand aangevraagd en deze aanvragen waren ook afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres was.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker met het overleggen van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) niet had aangetoond dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. De inschrijving in de GBA is niet doorslaggevend; de feitelijke situatie is bepalend. Verzoeker heeft geen nieuwe gegevens aangevoerd die zouden bewijzen dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woont. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor het college om nader onderzoek te verrichten naar de woonomstandigheden van verzoeker.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van feitelijke omstandigheden boven administratieve inschrijvingen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om nieuwe feiten aan te dragen bij een herhaalde aanvraag om bijstand.