ECLI:NL:CRVB:2013:CA3828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/772 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van WAO-uitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellante, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de herziening van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rechtbank bevestigde dat de beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 mei 2007 nog steeds van toepassing waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die aanleiding geven om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. De Raad oordeelde dat de informatie van de ingezonden brieven van de psychiater geen reden vormde om meer beperkingen aan te nemen dan reeds waren vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante informatie aan te leveren indien zij hun standpunt willen onderbouwen.

De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De betrokken partijen zijn de appellante A. te B. en het Uwv, vertegenwoordigd door M.J.H. Maas tijdens de zitting.

Uitspraak

11/772 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
21 december 2010, 10/2106 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 4 april 2011 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn daarbij - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 26 augustus 2007 nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij uitspraak van 27 juni 2008 (08/397) heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch deze herziening met ingang van 26 augustus 2007 bevestigd. Appellante heeft geen hoger beroep ingesteld.
1.2. Op 10 december 2008 heeft appellante zich bij het Uwv gemeld met een verslechterde gezondheid. In verband met lage rugklachten en pijn in handen, polsen en voeten acht zij zich volledig arbeidsongeschikt. Bij besluit van 2 november 2009 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een verhoging van haar WAO-uitkering.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 27 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 november 2009, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 mei 2010, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2.1. Het medisch onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts heeft, naar aanleiding van de ziekmelding, onderzoek verricht en vastgesteld dat de beperkingen zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 mei 2007 nog steeds van toepassing zijn. In verband met het bezwaar van appellante heeft ook de bezwaarverzekeringsarts onderzoek verricht en informatie opgevraagd en vervolgens vastgesteld dat appellante beperkingen heeft ten gevolge van de afwijkingen aan handen en lumbale wervelkolom door artrose en secundair tendomyogene pijn horend bij fibromyalgie. Met deze problematiek is volgens de bezwaarverzekeringsarts in voldoende mate rekening gehouden. Naar aanleiding van het beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 11 augustus 2010 te kennen gegeven dat door appellante geen nieuwe medische gegevens worden overgelegd. Uit de aanwezige medische informatie blijkt dat sprake is van pijnklachten, hypermobiele gewrichten en artrose. De behandelaars hebben een rug- en gewrichtssparende leefwijze geadviseerd, met voldoende beweging naast voldoende rust en met vermijden van overbelasting. Met dit advies is bij het vaststellen van de beperkingen rekening gehouden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsartsen te twijfelen.
2.2. Met betrekking tot de op 7 september 2010 overgelegde brief van de huisarts heeft de rechtbank de conclusie van het Uwv gevolgd dat het dossier over de in deze brief vermelde recidiverende depressies geen informatie bevat. De in de brief vermelde pijnklachten worden deels veroorzaakt door een carpaal tunnelsyndroom, welke klachten dateren van na de datum in geding en kunnen daarom in deze beoordeling niet worden meegenomen.
2.3. Uitgaande van dit zorgvuldige medische onderzoek heeft de rechtbank overwogen dat het duidelijk is dat appellante klachten heeft en dat dit door de bezwaarverzekeringsartsen ook is erkend. Daarmee is zij echter niet meer beperkt te achten dan reeds bij de voorgaande WAO-beoordeling werd vastgesteld. Voor het inschakelen van een externe deskundige heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat er wel sprake is van toegenomen beperkingen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij de brief van dr. W. Stommels, psychiater i.o., en dr. C. Vijn, psychiater, van 3 augustus 2009 ingezonden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv dat er geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen dan reeds in de FML van 15 mei 2007 zijn opgenomen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak die tot dit oordeel hebben geleid.
4.2. Ten aanzien van de in hoger beroep namens appellante ingezonden brief van dr. Stommels en dr. Vijn van 3 augustus 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts een nadere reactie van 4 april 2011 ingezonden. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure op 10 februari 2010 is reeds te kennen gegeven dat appellante onder behandeling was van een psychiater. De bezwaarverzekeringsarts heeft er in zijn reactie op gewezen dat in de FML van 15 mei 2007 ook al beperkingen in het psychische vlak zijn opogenomen. Appellante wordt aangewezen geacht op werk met een voorspelbare werksituatie en zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Zijn standpunt kan worden onderschreven dat de informatie in de brief van 3 augustus 2009 geen reden vormt om per 10 december 2008 meer beperkingen met betrekking tot haar persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen.
4.3. Uit het overwogene onder 4.1 en 4.2. volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) Z. Karekezi
QH