ECLI:NL:CRVB:2013:CA3799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/2916 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag WAO-uitkering en vereiste gegevensverstrekking

In deze zaak heeft appellant, A. te B. uit Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn aanvraag voor een WAO-uitkering door het Uwv buiten behandeling was gesteld. Appellant had op 2 juni 2009 een aanvraag ingediend, maar het Uwv verzocht hem op 7 december 2009 om nadere gegevens te verstrekken, omdat de beschikbare informatie onvoldoende was om de aanvraag te beoordelen. Ondanks meerdere verzoeken om aanvullende informatie, waaronder een brief van 24 maart 2010 met dertien vragen, heeft appellant niet voldaan aan deze verzoeken. Het Uwv heeft daarop de aanvraag op 24 februari 2010 buiten behandeling gesteld, wat appellant in bezwaar aanvocht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat appellant niet de gevraagde gegevens had overgelegd, zoals medische rapporten en bewijsstukken van zijn arbeidsverleden.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de aanvraag niet kon worden behandeld zonder de noodzakelijke gegevens. De rechtbank had met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende informatie beschikte om de aanvraag te beoordelen en dat appellant redelijkerwijs in staat had moeten zijn om de ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De Raad concludeerde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door C.C.W. Lange, met Z. Karekezi als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 juni 2013.

Uitspraak

11/2916 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 april 2011, 10/2531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant verbleef van 1978 tot 1995 in Nederland. Hij heeft op 2 juni 2009 bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij brief van 7 december 2009 heeft het Uwv appellant verzocht nadere gegevens te verstrekken, omdat op basis van de beschikbare gegevens hem geen WAO-uitkering kan worden toegekend. Bij besluit van 24 februari 2010 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat met de gegevens die hij bij brief van 18 januari 2010 heeft verstrekt, de aanvraag niet kan worden beoordeeld en dat daarom de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het Uwv appellant bij brief van 24 maart 2010 verzocht een dertiental vragen te beantwoorden en de gevraagde stukken op te sturen. Bij besluit van 29 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant niet heeft voldaan aan het op 24 maart 2010 gedane verzoek om nadere gegevens en informatie te verstrekken.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv heeft verzocht om gegevens en bescheiden waarover appellant redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, zoals gegevens over de eerste ziektedag, medische rapporten over de periode dat hij ziek is geworden alsmede gegevens van behandelaars in Nederland en Marokko, bewijsstukken van en gegevens over zijn arbeidsverleden in Nederland, de datum van aankomst en vertrek uit Nederland, gegevens over eventuele uitkeringen die appellant in Nederland heeft ontvangen en gegevens over de wijze waarop appellant in zijn levensonderhoud heeft voorzien sinds zijn terugkeer naar Marokko. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door het Uwv gevraagde gegevens niet door appellant zijn overgelegd. De gegevens die appellant in bezwaar en beroep heeft overgelegd betreffen niet de gegevens waar het Uwv om heeft verzocht. Niet is gesteld noch is gebleken dat appellant niet, dan wel niet tijdig, over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken. Het Uwv was dan ook bevoegd om de aanvraag van appellant om een WAO-uitkering buiten behandeling te laten. Niet is gebleken dat het Uwv niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3. In hoger beroep heeft appellant volstaan met een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van appellant over te gaan en dat de door het Uwv aan appellant gevraagde aanvullende gegevens noodzakelijk zijn om zijn recht op WAO-uitkering te kunnen beoordelen. Er zijn voorts geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde ontbrekende gegevens binnen de gestelde hersteltermijn te verstrekken.
4.3. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) Z. Karekezi
HD