ECLI:NL:CRVB:2013:CA3796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een WAO-uitkering en de verplichtingen van de aanvrager
In deze zaak heeft appellant, A. te B., een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft appellant verzocht om nadere gegevens te verstrekken, omdat de beschikbare informatie onvoldoende was om de aanvraag te beoordelen. Appellant heeft echter niet voldaan aan dit verzoek, zowel in de aanvraagfase als in de bezwaarfase. Het Uwv heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat door de rechtbank is bevestigd.
De rechtbank heeft overwogen dat appellant in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, maar dat hij niet binnen de gestelde termijn de benodigde gegevens heeft overgelegd. Dit omvatte onder andere medische stukken en bewijs van zijn arbeidsverleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zelf ook onderzoek heeft gedaan naar het arbeidsverleden van appellant, maar dat dit geen bruikbare informatie heeft opgeleverd.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten. De Raad heeft bevestigd dat appellant niet redelijkerwijs in staat was om de gevraagde gegevens te verstrekken en dat het Uwv niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.