11/1209 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
7 februari 2011, 10/2132 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als machineoperator. Met ingang van 18 februari 2008 is zij uitgevallen voor haar werk in verband met urologische klachten, met nadien bijkomende psychische klachten.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 17 februari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juni 2010 (bestreden besluit), vastgesteld dat appellante met ingang van 15 februari 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Deze beslissing steunt onder meer op de rapporten van de verzekeringsarts van 8 februari 2010 en de bezwaarverzekeringsarts van 29 april 2010.
2. De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden. Beide artsen hebben op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de bevindingen van de door het Uwv ingeschakelde psychiater P.J.H. Notten. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het tot de taak van de verzekeringsarts behoort om (expertise)rapporten, alvorens deze bij de beoordeling te betrekken, kritisch te toetsen op de vereiste kwaliteit, om na zorgvuldige weging gefundeerd aan te geven waarom de conclusies van een ingeschakelde deskundige al dan niet worden gevolgd.
2.2. Met inachtneming van deze medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de functies te vervullen die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 15 februari 2010 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de vaststelling van de medische beperkingen. Ook in hoger beroep heeft zij daartoe aangevoerd dat het Uwv het hoor- en wederhoorbeginsel ten onrechte niet heeft toegepast. Omdat sprake is van een discrepantie tussen de bevindingen van psychiater Notten en de behandelend psychiater R.W. Jessurun had het Uwv Notten moeten vragen te reageren op de in bezwaar overgelegde nadere reactie van Jessurun alvorens te beslissen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan rapportages opgesteld door een (bezwaar)verzekeringsarts komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 september 2011, LJN BS1122).
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit, is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven.
4.3. Meer in het bijzonder heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De beroepsgrond van appellante, die er in feite op neer komt dat het rapport van de bezwaarverzekeringsarts niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat is nagelaten de geraadpleegde psychiater Notten te laten reageren op de nadere reactie van de behandelend psychiater Jessurun, treft geen doel. De (enkele) omstandigheid dat de bezwaarverzekeringsarts Notten niet heeft gevraagd te reageren op de nadere reactie van Jessurun maakt nog niet dat zijn rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De omstandigheid dat er twee (tegengestelde) visies liggen over de belastbaarheid van appellante per datum in geding, maakt niet dat het rapport van de bezwaarverzekeringsarts inconsistent is. De bezwaarverzekeringsarts heeft immers op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom, met voorbijgaan aan het andersluidende standpunt van Jessurun over de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding, doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan de bevindingen van Notten. Hierop is appellante verder niet ingegaan. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft mogen uitgaan van de rapportages van de (bezwaar) verzekeringsarts.
4.4. De rechtbank heeft verder terecht vastgesteld dat appellante met inachtneming van de aldus vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen, zodat het verlies aan verdiencapaciteit minder is dan 35%.
4.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.