ECLI:NL:CRVB:2013:CA3577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-1704 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en buiten behandelingstelling aanvraag om bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 18 februari 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 16 en 17 mei 2011 de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit op 8 maart 2012 ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad overweegt dat het college bevoegd was om de aanvraag van appellant om bijstandsverlening buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een bestuursorgaan een aanvraag niet in behandeling kan nemen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen. Appellant had niet tijdig de gevraagde bewijsstukken ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van het college.

De Raad concludeert dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Appellant heeft niet aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde stukken tijdig te overleggen. De Raad wijst erop dat de financiële situatie van de aanvrager cruciaal is voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1704 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2012, 11/4945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak 18 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Çevik.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 18 februari 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluiten van 16 en 17 mei 2011 is de bijstand met ingang van 18 februari 2010 ingetrokken. Bij besluit van 5 september 2011 heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 16 en 17 mei 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 5 september 2011 bij uitspraak van 8 maart 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, 12/1702 heeft de Raad die uitspraak bevestigd.
1.2. Op 16 juni 2011 heeft appellant een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier heeft hij als gewenste ingangsdatum 1 mei 2011 vermeld.
1.3. Bij brieven van 24 juni 2011 en 5 juli 2011 heeft het college appellant verzocht uiterlijk 1, onderscheidenlijk 11 juli 2011 een aantal bij de aanvraag ontbrekende bewijsstukken alsnog te verstrekken. Het college heeft daarbij meegedeeld dat het niet volledig of niet tijdig verstrekken van de gevraagde stukken tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.4. Bij besluit van 15 juli 2011 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen omdat appellant niet volledig heeft gereageerd op de verzoeken om een aantal bewijsstukken te leveren.
1.5. Bij besluit van 7 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat zijn aanvraag in behandeling had moeten worden genomen. Appellant erkent weliswaar dat een deel van de gevraagde gegevens ontbreekt, maar hij heeft alle informatie verstrekt waarover hij beschikt. De verstrekte informatie is voldoende om tot een inhoudelijk besluit te kunnen komen. Eerder is immers aan appellant met ingang van 18 februari 2010 wel bijstand verleend, terwijl appellant toen ook heeft aangegeven dat de meeste gegevens in het bezit waren van de curator in zijn faillissement.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 4 januari 2011, LJN BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Het college heeft dan ook terecht appellant bij brieven van 24 juni 2011 en 5 juli 2011 verzocht om zijn aanvraag aan te vullen met onder meer gegevens over de boedelscheiding, alle gegevens over spaartegoeden, beleggingen, eigen huis en ander vermogen, recente bewijzen van schulden, de verkoopovereenkomst van het appartement [adres 1] te [woonplaats] en de hypotheek en koopakte van dit appartement. Vast staat dat appellant de hiervoor genoemde bewijsstukken niet binnen de door het college gestelde termijnen heeft verstrekt.
4.3. De stelling van appellant dat de ontbrekende gegevens geen beletsel vormden om eerder aan hem per 18 februari 2010 bijstand toe te kennen, zodat het college zijn aanvraag van 16 juni 2011 in behandeling had moeten nemen, slaagt niet. Daarbij is van belang dat de eerder aan appellant toegekende bijstand met terugwerkende kracht tot de toekenningsdatum is ingetrokken, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Voor zover appellant stelt dat hij binnen de gestelde termijnen niet over alle gevraagde stukken kon beschikken, omdat zij in het bezit waren van de curator in het faillissement van zijn bedrijf, is van belang dat appellant ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat hij deze stukken zo bij de curator kon ophalen. Appellant heeft niet verzocht om een verlenging van de termijn teneinde hem in de gelegenheid te stellen deze stukken bij de curator op te vragen.
4.4. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T.A. Meijering
HD