ECLI:NL:CRVB:2013:CA3564
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening IOAW-uitkering en de gevolgen van meerderjarigheid van een kind
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht van 18 januari 2012. De zaak betreft de herziening van de IOAW-uitkering van appellante, die als gevolg van de meerderjarigheid van haar dochter, die op 18 jaar is geworden, in een andere uitkeringscategorie werd geplaatst. De appellante, A. te B., was van mening dat de wijziging van haar uitkering onterecht was, omdat zij niet in haar levensonderhoud en dat van haar dochter kon voorzien in de periode tussen de verlaging van de uitkering en het moment waarop haar dochter recht had op studiefinanciering.
De Centrale Raad oordeelde dat het systeem van de IOAW, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving, geen ruimte biedt om rekening te houden met de financiële situatie van de appellante in deze specifieke omstandigheden. De Raad bevestigde dat zodra een kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, de situatie van de ouder als eenoudergezin niet meer van toepassing is. Dit betekent dat de IOAW-uitkering van de appellante niet kan worden aangepast op basis van de kosten voor het levensonderhoud en de studie van haar dochter.
De Raad heeft ook overwogen dat de appellante tot juni 2010 kinderbijslag ontving voor haar dochter, wat haar in staat stelde om een deel van de kosten te dekken. De appellante had ook de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor haar dochter, die nu meerderjarig was. De Centrale Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een uitzondering op de regels van de IOAW en dat de argumenten van de appellante niet voldoende waren om de beslissing van de rechtbank te weerleggen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en de kosten werden niet toegewezen.