ECLI:NL:CRVB:2013:CA3204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6550 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim en fraude met facturen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag is opgelegd aan appellant, werkzaam als conciërge bij een stichting voor openbaar voortgezet onderwijs. De aanleiding voor het ontslag was plichtsverzuim, dat bestond uit fraude met facturen. Appellant had laptops besteld voor docenten, maar deze waren gefactureerd aan de school, wat leidde tot onterecht betaalde bedragen door de stichting. De rechtbank oordeelde dat appellant had nagelaten de administratie van de school te informeren dat de laptops niet voor de school, maar voor de docenten waren besteld. Dit verzuim werd als ernstig aangemerkt, ondanks de zwakke administratieve organisatie van de school.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de feiten voldoende waren om het plichtsverzuim vast te stellen. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij niet verantwoordelijk was voor de onregelmatigheden en zijn argumenten over de rol van anderen in het proces werden verworpen. De Raad benadrukte dat in het ambtenarentuchtrecht niet dezelfde strikte bewijsregels gelden als in het strafrecht, en dat de beschikbare gegevens voldoende waren om tot de conclusie te komen dat appellant zich niet als een goed ambtenaar had gedragen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/6550 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 oktober 2011, 10/4188 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Utrecht (stichting)
Datum uitspraak: 13 juni 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.R. Jonkman, advocaat. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Schutter, advocaat en D.W. Brouwer, directeur van de Internationale Schakelklassen ([naam 1])
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als conciërge bij (de rechtsvoorganger van) de stichting. In die functie was hij onder meer belast met het onderhouden van contacten met computerleveranciers en het aanschaffen en beheren van laptops voor de in hetzelfde gebouw gevestigde onderwijsinstellingen [naam 1] en [naam 2]. In februari 2009 heeft appellant een aanbieding van pc’s voor prive-gebruik, type HP 6730s, voor € 389,- exclusief BTW per stuk, onder de aandacht van het personeel gebracht. De directie had voor verspreiding van de aanbieding toestemming verleend, mits de scholen verder geen bemoeienis met de transacties zouden hebben. Vijf docenten hebben van de aanbieding gebruik gemaakt. De laptops zijn in maart 2009 aan de vijf docenten geleverd. De laptops zijn aan de [naam 1] gefactureerd en vervolgens door de [naam 1] (en niet door de docenten) betaald. In januari 2010 heeft appellant op naam van de vijf eerder genoemde docenten opnieuw vijf laptops besteld, ditmaal type
HP 4510s, voor een prijs van € 398,89 exclusief BTW per stuk. De leverancier heeft hiervoor proformafacturen naar appellant gemaild, die op naam stonden van de desbetreffende docenten. Appellant heeft vervolgens aan de vijf docenten ieder een factuur verstrekt. Deze docenten hebben alle een bedrag van € 398,99 aan de leverancier betaald. Vervolgens is gebleken dat het typenummer op de proformafacturen (4510s) niet overeenkwam met dat van de aan de docenten verstrekte laptops (6730s). Bovendien is gebleken dat een aantal laptops vermist werd en dat de serienummers van de vijf in 2010 bestelde laptops niet op de door appellant gemaakte registratielijsten voorkwamen. De stichting heeft appellant verantwoordelijk gehouden voor deze onregelmatigheden.
1.2. Bij besluit van 18 juni 2010 heeft de stichting, voor zover hier van belang, aan appellant wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 1 november 2010 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, kort samengevat, overwogen dat vaststaat dat appellant heeft nagelaten aan de administratie van de school door te geven dat de laptops niet zijn besteld ten behoeve van de school en dat de facturen dus niet door de school, maar door de desbetreffende docenten moesten worden betaald. Voorts blijkt uit de verklaringen van de docenten dat zij vanaf maart 2009 regelmatig hebben aangedrongen op een factuur en dat appellant in ieder geval bij enkele docenten heeft aangedrongen op contante betaling aan hem, waarop deze docenten overigens niet zijn ingegaan. Voldoende aannemelijk acht de rechtbank dat appellant de hem in 2010 toegezonden facturen heeft aangepast met het doel deze door te laten gaan voor de facturen die in 2009 aan de school waren gezonden en laptops betroffen die toen aan de vijf docenten waren uitgereikt. De vijf in 2010 door de school ontvangen laptops heeft appellant niet geregistreerd; hij heeft ze doelbewust achtergehouden en bewaard op een ongebruikelijke plaats, waardoor ze aan het zicht van de schoolleiding waren onttrokken. Uiteindelijk heeft de school dus betaald voor vijf laptops, terwijl zij daar niet van op de hoogte was. Het door appellant gepleegde plichtsverzuim rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de zwaarste sanctie van strafontslag.
3.1. De Raad onderschrijft in hoofdlijnen het oordeel dat de rechtbank over het besluit tot handhaving van het strafontslag heeft gegeven en de overwegingen op grond waarvan de rechtbank tot haar oordeel is gekomen. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht wordt nog het volgende overwogen.
3.2. Appellant heeft betoogd dat er geen getuigen zijn die hebben gezien dat appellant fraude heeft gepleegd door de facturen valselijk op te maken. Evenmin zijn deugdelijke gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat hij de laptops heeft gestolen of verduisterd; de laptops zijn immers niet bij hem aangetroffen. Appellant kan hierin niet worden gevolgd. De vraag of de als plichtsverzuim aangemerkte gedragingen voldoen aan strafrechtelijke kwalificaties als fraude, diefstal of verduistering is in het ambtenarentuchtrecht niet aan de orde. Bovendien gelden in het ambtenarentuchtrecht, volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 15 september 2011, LJN BT1997 en TAR 2012, 35), niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. De door de stichting vastgestelde gegevens zijn naar het oordeel van de Raad toereikend om de conclusie te dragen dat appellant het hem ten laste gelegde plichtsverzuim heeft begaan.
3.3. Er is geen enkele grond voor de door appellant geopperde veronderstelling, dat het met de facturen fout zou zijn gegaan bij de pc-leverancier of dat een collega met afdrukken uit de printer op het werk zou hebben geknoeid, zoals appellant als mogelijke verklaringen heeft geponeerd. Nog daargelaten de vraag, wie er - anders dan appellant - belang bij zou kunnen hebben om met de oorspronkelijke facturen te knoeien, is het ook volstrekt onwaarschijnlijk dat een ander dan appellant dan (al knoeiend) juist deze aanpassingen zou hebben aangebracht op de wijze zoals is gebeurd.
3.4. De stelling dat sprake is geweest van een zeer gebrekkige vastlegging van de werkwijzen bij de [naam 1], waarvoor de [naam 1] zelf en haar directeur verantwoordelijk zijn, en niet appellant als de lager geplaatste conciërge, kan niet leiden tot de conclusie dat appellant niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank heeft terecht als plichtsverzuim aangemerkt dat appellant heeft nagelaten aan de administratie van de school door te geven dat de laptops niet door de school, maar door de docenten moesten worden betaald. Dat de administratieve organisatie zo zwak was, dat deze onterechte betaling onopgemerkt is gebleven, maakt dit verzuim van appellant niet minder ernstig.
3.5. De stelling van appellant, dat niet hij, maar de directeur uiteindelijk verantwoordelijk was voor het bestellen van de laptops en dat niet hij, maar de docenten belast waren met het beheer van de laptops, gaat ten onrechte voorbij aan de belangrijke rol die appellant met betrekking tot de laptops speelde. Dat hij zich in die rol niet als een goed ambtenaar heeft gedragen kan hem ten volle als plichtsverzuim worden verweten. Dat mogelijk ook anderen hier een verantwoordelijkheid hadden, doet niet in betekenende mate af aan de eigen verantwoordelijkheid van appellant.
3.6. Evenmin kan de stelling van appellant worden gevolgd, dat hem niet kan worden verweten dat hij tijdens een gesprek op 17 maart 2010 heeft gezwegen over de vijf laptops die op een ongebruikelijke plaats bewaard werden, nu hij al snel na aanvang van het gesprek is weggevoerd in een ambulance. Appellant had al tijdens een eerder gesprek met
D.W. Brouwer, toen deze hem vroeg hoe groot hoe groot de voorraad pc’s in de school was, de aanwezigheid van de vijf laptops verzwegen. Appellant heeft niet aannnemelijk gemaakt dat hij toen reeds aan een geheugenstoornis leed.
3.7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitsrpaak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voor zitter en K.J. Kraan en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M. Sahin
HD