ECLI:NL:CRVB:2013:CA3140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-136 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft betrokkene, A. te B., beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling, dat op 12 maart 2009 is genomen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 januari 2012 vastgesteld dat de procedure vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 5 november 2007 tot aan die uitspraak meer dan vier jaar heeft geduurd. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase mogelijk is overschreden. De Raad heeft de commissie veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan betrokkene en tot vergoeding van proceskosten van € 472,-.

De Raad heeft het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De commissie erkende dat de bezwaarprocedure in totaal meer dan 16 maanden heeft geduurd, maar stelde dat een deel van deze vertraging verschoonbaar was. Betrokkene betwistte echter dat hij heeft bijgedragen aan de vertraging en stelde dat deze niet van invloed was op het vast te stellen schadebedrag.

De Raad oordeelde dat de behandelingsduur van het bezwaar langer was dan de redelijke termijn van zes maanden. De overschrijding van de termijn leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,-, berekend op basis van € 500,- per half jaar. Daarnaast werd de commissie veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 472,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2013.

Uitspraak

12/136 BESLU
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[A. te B.] (betrokkene)
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (commissie)
Datum uitspraak 13 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de commissie van 12 maart 2009, kenmerk 2128/CAOR.
Bij uitspraak van 19 januari 2012, LJN BV1396, heeft de Raad op dit beroep beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Partijen hebben schriftelijk hun standpunten kenbaar gemaakt.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. In zijn uitspraak van 19 januari 2012 heeft de Raad vastgesteld dat vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 5 november 2007 tot aan de datum van bedoelde uitspraak, de procedure ruim vier jaar en twee maanden heeft geduurd. Voorts is vastgesteld dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn in onder meer de bestuurlijke fase is overschreden.
2. De commissie heeft erkend dat de bezwaarprocedure in totaliteit ruim 16 maanden heeft geduurd, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan ruim één maand verschoonbaar is wegens het ontbreken van een motivering van het bezwaar. Ook heeft de commissie gewezen op de complexiteit van de medische beoordeling, op grond waarvan de commissie van mening is dat in dit geval een behandeltijd van meer dan zes maanden redelijk is te achten.
3. Betrokkene bestrijdt te hebben bijgedragen aan de overschrijding van de behandelingsduur van het bezwaar, nu hij de gronden van het bezwaar heeft ingediend binnen de door de commissie gegeven termijn. Bovendien, zo stelt betrokkene, is die vertraging niet van invloed op het vast te stellen schadebedrag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vast staat dat de behandelingsduur van het bezwaar langer heeft geduurd dan het halfjaar dat in het kader van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM gerechtvaardigd is.
4.2. Het inleidend bezwaarschrift is ontvangen op 5 november 2007. Vanaf die datum tot aan het besluit op bezwaar zijn ruim zestien maanden verstreken. De Raad ziet geen aanleiding een langere behandelingsduur in de bestuurlijke fase gerechtvaardigd te achten. Dat in de bezwaarfase nader medisch onderzoek noodzakelijk is geweest, komt in beginsel voor risico van het bestuursorgaan. Reden om hierover in deze zaak anders te oordelen, ziet de Raad niet. Dit betekent dat de redelijke termijn in de bezwaarprocedure met ruim 10 maanden is overschreden. Met betrekking tot de periode van opschorting in afwachting van de motivering van het bezwaar wordt volstaan met de constatering dat die periode niet van invloed is op de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding.
4.3. Voornoemde overschrijding leidt bij een vergoeding van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan tot een schadevergoeding van € 1.000,-. De Raad zal de commissie tot vergoeding van dit bedrag veroordelen.
5. Tot slot wordt aanleiding gezien om de commissie te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op 2 x € 236,-, dus in totaal € 472,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-veroordeelt de commissie tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
-veroordeelt de commissie in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 472,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P.W.J. Hospel
HD