ECLI:NL:CRVB:2013:CA2945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-3144 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUBO-uitkering wegens gebrek aan causaal verband tussen klachten en tilwerkzaamheden

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1934 en van Joodse afkomst, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 24 april 2012, waarin haar aanvraag voor een WUBO-uitkering werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 13 juni 2013 uitspraak gedaan. De appellante had eerder erkend gekregen dat zij door oorlogsgeweld was getroffen, maar de fysieke klachten, waaronder verzakkingsklachten, werden door de verweerder niet in verband gebracht met het oorlogsgeweld. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen de zware tilwerkzaamheden die appellante tijdens haar onderduikperiode had verricht en haar gynaecologische klachten. De Raad hechtte meer waarde aan de medische rapporten van de geneeskundig adviseurs dan aan de mening van de huisarts, die wel een causaal verband aannemelijk achtte.

Tijdens de zitting op 2 mei 2013 heeft de Raad de argumenten van appellante gehoord, maar deze konden niet overtuigen. De Raad concludeerde dat de verzakkingsklachten multifactorieel zijn en dat de tilwerkzaamheden op jonge leeftijd niet de oorzaak konden zijn van de klachten die zich pas op latere leeftijd manifesteerden. De Raad heeft ook opgemerkt dat de behandelend gynaecoloog de visie van de geneeskundig adviseurs ondersteunde, wat de conclusie versterkte dat er geen causaal verband was.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met T.A. Meijering als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 juni 2013.

Uitspraak

12/3144 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak 13 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 april 2012, kenmerk BZ01446904 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en nader gereageerd op een door appellante ingediende medische verklaring.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2013, waar namens appellante is verschenen [naam gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is geboren in 1934 en van Joodse afkomst. Bij besluit van 19 januari 2012 heeft verweerder erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Dit betrof de plicht van appellante om een ster te dragen, haar internering in Westerbork en haar onderduik op grond van haar joodse status. Aan haar zijn met ingang van 1 juni 2011 een toeslag ter verbetering van haar levensomstandigheden toegekend en diverse voorzieningen. Aanvaard is dat de psychische klachten van appellante in verband staan met het oorlogsgeweld en dat deze hebben geleid tot blijvende invaliditeit. De fysieke klachten, waaronder verzakkingsklachten, staan naar het oordeel van verweerder niet in verband met het door appellante meegemaakte oorlogsgeweld, maar zijn door andere oorzaken ontstaan. Op de aanvraag van appellant om een periodieke uitkering is afwijzend beslist. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1. Appellante handhaaft in beroep haar standpunt dat haar klachten op gynaecologisch gebied (verzakking) zijn veroorzaakt door zware tilwerkzaamheden tijdens haar onderduikperiode.
2.2. Verweerder heeft op grond van de advisering door de geneeskundig adviseurs G.A. Roelofs en A.J. Maas aangenomen dat het causaal verband met die werkzaamheden ontbreekt. Ook in beroep handhaaft verweerder dit standpunt.
3. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad acht het ontbreken van causaal verband tussen de tilwerkzaamheden op de leeftijd van 9 tot 10 jaar en de verzakking, die vanaf het 23e jaar bij appellante tot klachten heeft geleid, op grond van de rapporten van de geneeskundig adviseurs Maas en Roelofs overtuigend en consistent onderbouwd. Er is informatie ingewonnen bij alle behandelend artsen van appellante. Beschreven is dat verzakking ontstaat door zwakte van de bekkenbodem en dat deze multifactorieel bepaald is. Verzakking door tilwerkzaamheden treedt pas op oudere leeftijd op. Tillen op de leeftijd van 9 à 10 jaar zal de bekkenbodemspieren niet tot nauwelijks belasten. Ook is van belang geacht dat bij appellante sprake was van twee aangeboren afwijkingen in het bekkengebied, die een zwakheid van de spieren en het bindweefsel mee kunnen brengen. Dat de verzakking is ontstaan toen appellant vier maanden zwanger was is verklaarbaar vanwege hormonale veranderingen bij een al verzwakte of beschadigde bekkenbodem. Niet behandelde blaasontstekingen gedurende de onderduikperiode zijn geen oorzakelijke factor bij het ontstaan van een verzakking. De behandelend gynaecoloog Dawson ondersteunt deze visie blijkens zijn reactie van 12 oktober 2012 op vragen van de adviserend geneeskundige Roelofs. Aan Dawson zijn duidelijke vragen gesteld over het causaal verband tussen zware tilwerkzaamheden en de verzakking. Aan de mening van de behandelend specialist, in samenhang met de rapporten van de adviserend geneeskundigen van verweerder, hecht de Raad in dit kader een groter gewicht dan aan de mening van de huisarts, die een causaal verband wel aannemelijk achtte.
3.2. Hetgeen namens appellante ter zitting naar voren is gebracht, onder andere met betrekking tot veel voorkomende verzakkingen bij jonge vrouwen in Nepal, leidt niet tot een andere conclusie. De geneeskundig adviseur Roelofs heeft geen literatuur kunnen vinden die steun biedt aan het standpunt van appellante dat zwaar tilwerk op zeer jonge leeftijd een verzakking kan veroorzaken. Ook het citaat van de gemachtigde van appellante ter zitting biedt hiervoor onvoldoende grondslag.
3.3. De beroepsgronden treffen dus geen doel en het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) T.A. Meijering
HD