11/6681 WWB, 11/6682 WWB, 11/6687 WWB, 11/6688 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van
11 oktober 2011, 10/6171 (aangevallen uitspraak 1) en 10/6172 (aangevallen uitspraak 2)
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (college)
Datum uitspraak 28 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2013. Voor appellanten is verschenen mr. Mes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.G. van der Eijk en G.P. Beerepoot.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten zijn afkomstig uit Somalië. Zij ontvingen ten tijde in geding een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Ten behoeve van zijn re-integratie heeft het college appellant aangemeld voor een werkervaringstraject bij Rentree. Op 3 mei 2010 heeft daarover een zogenoemd driegesprek plaatsgevonden, tussen de casemanager van het college, Rentree en appellant. Appellant heeft bij dit gesprek niet gezegd dat hij niet begreep wat er van hem wordt verwacht. Ook heeft hij geen melding gemaakt van lichamelijke klachten. Appellant heeft wel gevraagd of het onvoldoende beheersen van de taal een probleem zou vormen.
1.2. Bij de aanvang van het traject bij Rentree heeft appellant meegedeeld niet te kunnen meedoen wegens gezondheidsklachten, veroorzaakt door diabetes.
1.3. Vervolgens heeft het college appellant uitgenodigd voor een maatregelgesprek op 4 juni 2010, waarbij hij aangaf de taal niet machtig te zijn. Het college is niet ingegaan op zijn verzoek om het gesprek in het Engels voort te zetten. Appellant heeft gesteld dat hij wegens zijn gezondheid niet kon werken. Hij heeft geweigerd deel te nemen aan het traject bij Rentree.
1.4. Op 15 juni 2010 heeft nogmaals een gesprek plaatsgevonden met appellant, waarbij zijn dochter als tolk is opgetreden. Appellant heeft ook in dit gesprek te kennen gegeven niet te willen meewerken aan het traject. Appellant heeft gezegd dat hij naar school wil gaan en dat hij op de kinderen moet passen als zijn vrouw naar een inburgeringscursus gaat.
1.5. Bij besluit van 12 juli 2010 heeft het college de uitkering van appellanten verlaagd met vijf procent gedurende één maand met ingang van 1 augustus 2010 omdat hij bij het driegesprek van 3 mei 2010 niet alle inlichtingen heeft verstrekt die relevant zijn voor het vaststellen van zijn re-integratietraject.
1.6. Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft het college de uitkering van appellanten verlaagd met 100% gedurende één maand met ingang van 1 oktober 2010. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet of onvoldoende meewerkte aan activiteiten die zijn opgedragen om de kansen op werk te vergroten. Gezien de hoogte van de afstemming en de persoonlijke situatie van appellanten heeft het college geen toepassing gegeven aan de bepaling in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009 (Afstemmingsverordening) inhoudende dat de periode van de verlaging bij recidive wordt verdubbeld.
1.7. Bij besluit van 12 oktober 2010 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2010 ongegrond verklaard.
1.8. Bij besluit van 4 november 2010 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2010 eveneens ongegrond verklaard.
2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit onvoldoende gemotiveerd, aangezien het college enerzijds het niet melden van de mogelijk bestaande diabetes maatregelwaardig acht, terwijl het zich anderzijds op het standpunt stelt dat iemand met diabetes wel kan werken. In dat geval is het gegeven dat appellant diabetes heeft niet relevant. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan het re-integratietraject bij Rentree. Deze gedraging leidt op grond van de Afstemmingsverordening tot een verlaging van twintig procent in plaats van vijf procent. Gelet hierop konden naar het oordeel van de rechtbank de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand blijven.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant zijn stelling dat hij diabetes heeft niet heeft onderbouwd met relevante doktersverklaringen. De enkele stelling van appellant dat hij lijdt aan diabetes, zonder concrete gegevens over aard en ernst van de ziekte, is onvoldoende om zijn weigering om mee te werken te rechtvaardigen. Het lag niet op de weg van het college om initiatief te nemen voor een medisch onderzoek.
3. Appellanten hebben zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De maatregel van vijf procent (11/6681 en 11/6682 WWB)
4.1. Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 ten onrechte in stand heeft gelaten. De rechtbank heeft volgens appellanten ten onrechte als verwijtbaar gedrag aangemerkt dat appellant heeft aangegeven niet te kunnen werken omdat hij diabetes had, dan wel omdat hij moest oppassen, dan wel omdat hij de Nederlandse taal niet machtig was. Het college heeft deze stellingen van appellant niet aan de maatregel ten grondslag gelegd.
4.2. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank heeft de maatregel in stand gelaten op grond van andere gedragingen dan door het college ten grondslag gelegd aan bestreden besluit 1. Het verdraagt zich niet met de in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde afbakening van de omvang van het geding dat de bestuursrechter in het kader van de toetsing van het in beroep bestreden besluit de grondslag van dat besluit uitbreidt. De Raad ziet hierin aanleiding aangevallen uitspraak 1 te vernietigen.
4.3. De Raad zal vervolgens doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en de door appellanten aangevoerde beroepsgronden bespreken.
4.4. Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet geschonden hebben. Het college heeft nooit gevraagd naar de gezondheidstoestand van appellant. Het had bovendien voor het recht op uitkering of de arbeidsinschakeling niet uitgemaakt of appellant had gemeld dat hij suikerziekte heeft. Appellant is arbeidsongeschikt en kan niet werken. Bij twijfel kan alleen een medische keuring duidelijkheid bieden, aldus appellanten. Ten slotte hebben appellanten aangevoerd dat zij het Nederlands niet goed begrepen. Indien zij Engels hadden mogen spreken, was het medische probleem eerder duidelijk geworden.
4.5.1. Ingevolge de in artikel 17, eerste lid, van de WWB neergelegde inlichtingenverplichting doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.5.2. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, zoals dat ten tijde van belang luidde en, voor zover hier van belang, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.5.3. In artikel 2 van de Afstemmingsverordening worden de gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB onderscheiden in categorieën. Als gedraging van de eerste categorie wordt aangeduid het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, voor zover dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand. In artikel 3, eerste lid, van de Afstemmingsverordening wordt de omvang van de verlaging nader bepaald. Bij een gedraging van de eerste categorie stelt het college de verlaging van de bijstand vast op 5% van de bijstand gedurende één maand.
4.6. Het college heeft met appellant gesproken over een werkervaringsplaats. Gelet op het standpunt van appellant dat hij wegens diabetes niet kon werken, moet hem redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat dit gegeven van invloed kon zijn op zijn arbeidsinschakeling. Hij had hiervan dan ook mededeling moeten doen. Hierbij is niet van belang of het nalaten daarvan al dan niet gevolgen heeft gehad. Het college moet beschikken over juiste en volledige informatie, ook om te kunnen vaststellen wat het meest geschikte traject is voor appellant. Met betrekking tot de stelling van appellant dat sprake was van een taalprobleem, geldt dat uit de rapportages van het college niet blijkt dat appellant niet begreep wat er is besproken over het traject. Uitgaande van de rapportages heeft appellant pas bij het maatregelgesprek gemeld dat hij de taal niet begreep. Voor zover appellant niet begreep wat er werd besproken, lag het op zijn weg om dit duidelijk te maken en zich te voorzien van bijstand voor de vertaling.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen besluit 1 ongegrond is.
De maatregel van honderd procent (11/6687 en 11/688 WWB)
4.8. Tegen aangevallen uitspraak 2 hebben appellanten aangevoerd dat het college niet betwist dat appellant aan diabetes lijdt, zodat zij dit niet hoefden te onderbouwen. Het college had nader medisch onderzoek moeten doen. Een medische beoordeling kan niet worden overgelaten aan een rapporteur van de afdeling Sociale Zaken, aldus appellanten.
4.9. Ingevolge artikel 2 van de Afstemmingsverordening, voor zover hier van belang, wordt als gedraging van de vierde categorie aangeduid het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratievoorzieningen als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject. Bij een gedraging van de vierde categorie stelt het college ingevolge artikel 3 van de Afstemmingsverordening de verlaging van de bijstand vast op 100% van de bijstand gedurende één maand.
4.10. Niet in geschil is dat appellant diabetes heeft. Ter beoordeling staat of appellant geen verwijt kan worden gemaakt van zijn weigering om deel te nemen aan het traject wegens de gestelde arbeidsongeschiktheid. De bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat appellant geen verwijt treft, rust, anders dan zij betogen, op appellanten. Zij dienen door middel van medische gegevens aannemelijk te maken dat appellant zodanig arbeidsongeschikt was dat hij niet aan het traject kon deelnemen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de enkele stelling dat hij lijdt aan diabetes daartoe onvoldoende. Nu appellanten geen nadere medische onderbouwing hebben gegeven, bestond er voor het college geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten. Met betrekking tot de gedraging van appellant kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hieruit vloeit voort dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand van appellanten overeenkomstig de Afstemmingsverordening te verlagen.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten in de zaken met nummers 11/6681 en 11/6682 WWB. Deze kosten worden begroot op € 944,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep
Zaken 11/6681 en 11/6682 WWB
-vernietigt aangevallen uitspraak 1;
-verklaart het beroep ongegrond;
-veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 944,--;
-bepaalt dat het college aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 112,-- vergoedt.
Zaken 11/6687 en 11/6688 WWB
-bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2013.