ECLI:NL:CRVB:2013:CA1060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-5518 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huisraad en inrichtingskosten door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met kosten voor huisraad en inrichtingskosten. De gemeente Amsterdam had deze aanvraag afgewezen op basis van hun Werkvoorschriften, waarin staat dat dergelijke kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor de appellant bijstand heeft aangevraagd, geen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een bijzondere situatie verkeerde die hem verhinderde om voor de kosten te reserveren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het besluit van de gemeente ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de appellant zich onvoldoende onderscheidde van andere mensen met een vergelijkbaar inkomen die ook geconfronteerd worden met verhuizingen na een relatiebreuk. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met B. Rikhof als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2013.

Uitspraak

11/5518 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2011, 11/2934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2013. Appellant is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 7 maart 2011 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in kosten voor huisraad en inrichtingskosten ingediend.
1.2. Bij besluit van 14 april 2011 heeft het college deze aanvraag van appellant om bijzondere bijstand afgewezen. Het college acht bijzondere bijstand voor huisraad of inrichtingskosten niet noodzakelijk op de grond dat de betreffende kosten voorzienbaar waren en appellant hiervoor had kunnen reserveren.
1.2. Bij besluit van 25 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant bestrijdt dat hij voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd, heeft kunnen reserveren. Appellant stelt dat hij in een bijzondere situatie verkeert omdat hij de laatste zeven jaar in Utrecht heeft gewoond bij zijn vriendin en dat hij, nadat die relatie is geëindigd, voor het eerst een eigen woning heeft moeten betrekken en inrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.2. In paragraaf 9.5.9 en paragraaf 9.6 van de door het college gehanteerde Werkvoorschriften van de gemeente Amsterdam staat vermeld dat de kosten voor woninginrichting en voor het aanschaffen van duurzame gebruiksgoederen niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen. Alleen in bijzondere situaties, waar sprake is van bijzondere medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, terwijl geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, kan bijstand voor deze kosten worden verstrekt. Deze gedeelten van de Werkvoorschriften zijn aan te merken als een nadere uitwerking van het begrip bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB indien het gaat om bijzondere bijstand voor die kosten. Voorbeelden van dergelijke bijzondere situaties zijn genoemd onder 9.5.9.3 van de Werkvoorschriften. Vergelijk de uitspraak van 29 januari 2012, LJN BZ0104.
4.3. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 4.1 en 4.2 voordoen. Niet in geschil is dat appellant gedurende zijn relatie met zijn vriendin een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Appellant heeft niet met concrete gegevens onderbouwd dat hij niet in staat is geweest om voor de aan de orde zijnde kosten te reserveren. Gelet op het feit dat appellant al elf jaar als woningzoekende ingeschreven stond bij Woningnet, gaat het ook niet om onvoorzienbare kosten. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat de situatie waarin appellant na de beëindiging van zijn relatie verkeert, niet zo bijzonder is dat de aan de orde zijn kosten dienen te leiden tot toekenning van bijzondere bijstand. Appellant onderscheidt zich onvoldoende van andere mensen met een inkomen als dat van appellant die als gevolg van een echtscheiding of verbreking van samenwoning moeten verhuizen naar een andere woning.
4.4. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat het college terecht de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand heeft afgewezen.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) B. Rikhof