ECLI:NL:CRVB:2013:CA1031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/7295 AW + 12/1190 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • R. Kooper
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toepassing van de afkoopregeling voor ambtenaren van de politieregio Amsterdam-Amstelland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om toepassing van de afkoopregeling voor ambtenaren van de politieregio Amsterdam-Amstelland. De afkoopregeling is bedoeld voor ambtenaren die in de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 recht hebben op een verschuivingsvergoeding, maar in dit geval is de aanvraag van betrokkene afgewezen omdat hij niet voldeed aan de eis van 96 uren operationele toeslag over de jaren 2008 en 2009.

De Raad heeft vastgesteld dat de materiële wetgever bij het stellen van deze eis niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de conclusie dat AT-ambtenaren onder andere voorwaarden zouden moeten vallen dan hun executieve collega's. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het 96 uursvereiste ongelijk is en dat er geen objectieve rechtvaardiging voor deze ongelijkheid is gegeven. De Raad heeft deze conclusie bevestigd en geoordeeld dat de afkoopregeling niet op een redelijke manier is toegepast.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het beroep tegen het besluit van 20 februari 2012 is ongegrond verklaard. De Raad heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874, en er is een griffierecht van € 466 opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling van ambtenaren binnen de politie en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen door de wetgever.

Uitspraak

11/7295 AW, 12/1190 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2011, 10/2785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, thans: de korpschef van politie (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak: 23 mei 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Scheggetman een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Kuijt. Betrokkene is verschenen met bijstand van mr. Scheggetman.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Betrokkene behoort tot het administratief-technisch personeel (AT) van de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2005 2007 (Akkoord) is met ingang van 1 januari 2008 een vergoeding overeengekomen voor gevallen waarin ingeroosterde diensten worden verschoven (verschuivingsvergoeding). Deze vergoeding is geregeld in artikel 27b van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), zoals dit op grond van Koninklijk besluit van 17 december 2009 (Stb. 562) is komen te luiden. Omdat de verschuivingsvergoeding feitelijk pas op een latere datum kon worden ingevoerd, in de meeste politieregio’s per 9 augustus 2008, is in artikel 27c van het Bbp voorzien in een eenmalige vergoeding voor verschuivingen in de periode van 1 januari 2008 tot 9 augustus 2008. In de politieregio Amsterdam-Amstelland was ook deze latere invoeringsdatum niet haalbaar en kon de verschuivingsvergoeding om administratieve redenen pas per 1 januari 2010 worden ingevoerd. Voor de ambtenaren van deze politieregio is daarom in artikel 27e van het Bbp een van artikel 27c afwijkende regeling (afkoopregeling) getroffen. Deze houdt in dat de vergoeding in deze politieregio voor de periode 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 op een vast bedrag wordt bepaald. Ingevolge artikel 27e, vierde lid, wordt deze vergoeding aan een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie (AT), slechts toegekend voor zover deze over zowel het jaar 2008 als het jaar 2009 voor tenminste 96 uur aanspraak had op de operationele toelage, bedoeld in artikel 14 van het Bbp.
2.2. Bij brief van 29 september 2009 heeft betrokkene appellant verzocht om hem, hoewel hij niet aan de eis van 96 uren voldoet, toch voor de afkoopregeling in aanmerking te brengen. Hij heeft erop gewezen dat hij als senior informatievoorziening BOA aan het Flexteam is verbonden als analist. Binnen dit team draait hij dezelfde diensten als zijn collega's, die op één na allen de executieve status hebben. Aan deze executieven wordt de eis van 96 uren niet gesteld. Dit leidt tot een ongelijke behandeling binnen het team, aldus betrokkene.
2.3. Bij besluit van 11 november 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 september 2010 (bestreden besluit), heeft appellant het verzoek om toepassing van de afkoopregeling afgewezen.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank overwoog kort samengevat dat AT ambtenaren van het korps Amsterdam-Amstelland door het stellen van het 96 uursvereiste ongelijk worden behandeld van ten opzichte van executieve ambtenaren en ten opzichte van de AT ambtenaren van andere korpsen. Daarvoor is geen objectieve rechtvaardigingsgrond gegeven. Om die reden dient artikel 27e, vierde lid, van het Bbp volgens de rechtbank in dit geval buiten toepassing te blijven wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant onder voorbehoud van het hoger beroep bij besluit van 20 februari 2012 aan betrokkene alsnog het in artikel 27e, eerste lid, van het Bbp voorziene bedrag van € 1.540, toegekend.
5. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
5.1. In geschil is de verbindendheid van artikel 27e, vierde lid, van het Bbp. Het betreft hier een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. Naar vaste rechtspraak is het, bij het tot stand brengen van een dergelijk voorschrift, in beginsel aan de materiële wetgever voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen. De rechter dient het resultaat van die afweging in beginsel te respecteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten (CRvB 9 juli 2009, LJN BJ3439). Gegeven de aard van de wetgevende functie, moet de rechter bij deze toetsing de terughoudendheid in acht nemen die past bij zijn positie in ons staatsbestel.
5.2. De in artikel 27e van het Bbp neergelegde afkoopregeling geldt uitsluitend voor politieambtenaren van de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland. De Nota van toelichting en de verslagen van het arbeidsvoorwaardenoverleg laten zien dat artikel 27e is ingevoerd bij wijze van overbruggingsregeling, omdat deze regio niet op tijd in staat was om verschuivingen in dienstroosters zodanig te administreren als nodig was om uitvoering te kunnen geven aan de regeling van de verschuivingsvergoeding in artikel 27b. Deze regio heeft niet alleen de in het Akkoord afgesproken ingangsdatum van 1 januari 2008 niet gehaald dit was een landelijk probleem, dat heeft geleid tot artikel 27c maar ook niet de in het Bbp neergelegde landelijke invoeringsdatum van 9 augustus 2008. Pas met ingang van 1 januari 2010 is deze regio de verschuivingsvergoedingen op individuele basis gaan berekenen, zoals in artikel 27b voorzien. De afkoopregeling in artikel 27e dient ter compensatie van het achterwege blijven van individuele verschuivingsvergoedingen in de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010.
5.3. Uitgangspunt van de afkoopregeling is de toekenning van een vast bedrag voor de jaren 2008 en 2009. Dat deze regeling tot op grote hoogte een forfaitair karakter draagt, is op zichzelf niet onaanvaardbaar. Dit hangt samen met de omstandigheid dat de administratie van deze regio het individueel bijhouden of achteraf reconstrueren van roosterverschuivingen in de bedoelde periode niet mogelijk maakte. Voor de materiële wetgever was dit een feitelijk gegeven.
5.4. Anders ligt het met de keuze van de materiële wetgever om het forfaitaire bedrag in principe toe te kennen aan alle executieve politieambtenaren, maar aan AT-ambtenaren alleen indien zij voldoen aan de eis van 96 uren operationele toeslag over 2008 en 2009. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat aan dit verschil in behandeling in hoofdzaak twee motieven ten grondslag hebben gelegen: overwegingen van financiële aard en de wens om rekening te houden met het ervaringsfeit dat AT ambtenaren in het algemeen (aanzienlijk) minder verschoven roosterdiensten draaien dan hun executieve collega's. Daarmee is echter miskend dat op grond van de hoofdregeling, neergelegd in artikel 27b van het Bbp, beide groepen ambtenaren onder dezelfde voorwaarden aanspraak op de verschuivingsvergoeding hebben. Deze aanspraak is weliswaar afhankelijk van de mate waarin de individuele ambtenaar daadwerkelijk verschoven diensten draait, maar het ligt in de risicosfeer van de politieregio dat die er niet in is geslaagd om hiervan in de jaren 2008 en 2009 een toereikende administratie bij te houden. De rekening van dit tekortschieten van de werkgever mag niet eenzijdig bij de AT ambtenaren worden neergelegd. Het gaat dan ook niet aan om uitsluitend voor de AT'ers aan de gekozen forfaitaire benadering af te doen door op financiële en statistische gronden wat daarvan verder zij een individuele nadere eis van 96 uren operationele toeslag te stellen. Een eis die bovendien niet zonder meer aansluit bij het voor de hoofdregeling geldende criterium dat feitelijk roosterverschuivingen moeten zijn opgetreden. De operationele toeslag betreft immers niet de verschuiving van ingeroosterde diensten, maar de onregelmatigheid van de tijden waarop diensten worden gedraaid.
5.5. Ook met inachtneming van de onder 5.1 omschreven terughoudendheid moet daarom worden geoordeeld dat de materiële wetgever bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het stellen van de in artikel 27e, vierde lid, van het Bbp neergelegde eis heeft kunnen komen. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat dit artikellid niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd.
5.6. Het hoger beroep treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Het nieuwe besluit van 20 februari 2012 wordt op de voet van de destijds geldende artikelen 6:18 en 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het geding betrokken. Dit besluit kent betrokkene de maximale vergoeding toe waarin artikel 27e, eerste lid, van het Bbp voorziet. Er zijn ook geen beroepsgronden tegen aangevoerd. Het beroep tegen dit besluit zal daarom ongegrond worden verklaard.
7. Er is aanleiding om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 874, wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 februari 2012 ongegrond;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 466, wordt geheven;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874, .
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.K. Dekker