ECLI:NL:CRVB:2013:CA0553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4252 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens onvoldoende informatie over woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante, die woonachtig was in de gemeente Zwartewaterland. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland opgegeven dat zij woonachtig was op een specifiek adres in Zwartsluis. Echter, naar aanleiding van een melding dat appellante buiten de gemeente zou verblijven, is er een onderzoek gestart naar haar woon- en leefsituatie. Dit onderzoek leidde tot huisbezoeken en het opvragen van informatie bij derden. De bevindingen van dit onderzoek werden vastgelegd in een rapportage van de sociale recherche.

Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college op 24 juni 2010 besloten om de bijstand van appellante met ingang van 1 april 2010 in te trekken, omdat zij niet meer in de gemeente Zwartewaterland zou wonen zonder dit tijdig te melden. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellante niet meer in de gemeente woonde.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante niet tijdig het college had ingelicht over haar woonsituatie en geen concrete en verifieerbare gegevens had verstrekt over haar verblijfplaatsen in de relevante periode. Hierdoor was appellante tekortgeschoten in haar inlichtingenverplichting volgens artikel 17, eerste lid van de WWB. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat het recht op bijstand vanaf 10 april 2010 niet kon worden vastgesteld. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/4252 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 juni 2011, 11/144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland (college)
Datum uitspraak: 14 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.F. Roza, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013. Namens appellante is
mr. Roza verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Stoppels.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 9 juli 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellante heeft het college opgegeven woonachtig te zijn op het adres [adres A.] te Zwartsluis. Naar aanleiding van een melding van de klantmanager van appellante bij de afdeling inburgering van de gemeente Zwolle dat appellante buiten de gemeente Zwartewaterland zou verblijven, is een onderzoek gestart naar de woon- een leefsituatie van appellante. In dat kader is onder meer bij derden informatie opgevraagd, zijn huisbezoeken afgelegd en is de huisgenote van appellante gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een door de sociale recherche opgemaakte rapportage van 23 juni 2010.
1.2. Het college heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien bij besluit van 24 juni 2010 de bijstand van appellante met ingang van 1 april 2010 in te trekken. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante, zonder daarvan melding te maken aan het college, vanaf 1 april 2010 niet meer in de gemeente Zwartewaterland woont.
1.3. Bij besluit van 14 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit 24 juni 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft onvoldoende grondslag aanwezig geacht voor het standpunt van het college dat appellante vanaf 1 april 2010 niet langer woonde in de gemeente Zwartewaterland. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat appellante geen juiste inlichtingen over haar woonsituatie heeft verstrekt, waarmee zij haar wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan haar recht op bijstand vanaf 10 april 2010 niet kan worden vastgesteld. Hierbij heeft de rechtbank met name van belang geacht dat appellante ter zitting heeft verklaard dat zij sinds 10 april 2010 geen toegang meer had tot haar woning omdat alle sloten waren vervangen. De rechtbank heeft vervolgens, zelf voorziend, bepaald dat de bijstand van appellante met ingang van 10 april 2010 wordt ingetrokken.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de bijstand met ingang van 10 april 2010 is ingetrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De hier te beoordelen periode loopt van 10 april 2010 tot en met 24 juni 2010.
4.2. De vraag waar iemand woonplaats heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht ter zake juiste en volledige informatie te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3. De ter zitting nader geformuleerde beroepsgrond dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij tijdig het college heeft ingelicht over haar woonsituatie, slaagt niet.
4.4. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat appellante tijdig het college heeft ingelicht dat zij geen toegang meer had tot haar woning en om die reden niet meer in haar woning verbleef. Voorts heeft appellante geen concrete en verifieerbare gegevens verstrekt over de verschillende adressen waar zij in de te beoordelen periode stelt te hebben verbleven. Door onvoldoende duidelijkheid over haar woonsituatie te verstrekken is appellante tekort geschoten in de nakoming van de op haar ingevolge artikel 17, eerste lid van de WWB rustende inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat hierdoor het recht op bijstand vanaf 10 april 2010 niet is vast te stellen.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M. Sahin
HD