10/4990 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 juli 2010, 10/294 (aangevallen uitspraak)
[Appellante]. gevestigd te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft drs. E.M.L. van der Pol, fiscalist, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2012, alwaar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
De Raad heeft het onderzoek in de zaak heropend en het Uwv nadere vragen gesteld. Het Uwv heeft op 19 maart 2012 de vraagstelling beantwoord. Appellante heeft hier niet op gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
1.1. Op 9 augustus 2006 heeft de belastingdienst (na een vooraankondiging) bij appellante een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de afgedragen premies werknemersverzekeringen aan het Uwv over de jaren 2003 tot en met 2005. In het daarvan opgestelde rapport van 5 oktober 2009 is de belastingdienst tot de conclusie gekomen dat appellante ten onrechte geen premies heeft afgedragen over aan uitzendkrachten uitbetaalde kilometervergoedingen en lunchvergoedingen. Verder heeft appellante volgens de belastingdienst onjuiste heffingskortingen toegepast.
1.2. Bij besluiten van 6 november 2009 heeft het Uwv op grond van de bevindingen in het rapport van de belastingdienst een premiecorrectie toegepast over de jaren 2004 en 2005 en correctienotas verzonden, waarbij het Uwv een door appellante na te betalen correctie van
€ 6.705,41 over het jaar 2004 en € 263.585,83 over het jaar 2005 heeft vastgesteld.
2. In bezwaar tegen de opgelegde correctienota’s over de jaren 2004 en 2005 heeft appellante - met verwijzing naar de gronden in de bezwaarprocedure bij de belastingdienst - gronden gericht tegen de door de belastingdienst toegepaste steekproef met betrekking tot de verstrekte kilometervergoedingen en tegen de correcties met betrekking tot de kilometervergoedingen aan de Poolse werknemers voor weekendbezoek, de lunchkostenvergoeding en de heffingskortingen. Bij besluit van 26 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met verwijzing naar artikel 4, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de Coördinatiewet Sociale Verzkeringen en naar een uitspraak van de Raad van 14 juli 2005, LJN AT9467 overwogen, dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegenover de betaalde (netto) vergoedingen waarop de correctienota’s van het Uwv betrekking hadden, daadwerkelijk onkosten staan. Het Uwv heeft zich gebaseerd op het rapport van de belastingdienst, waaruit bleek dat appellante geen deugdelijke kilometeradministratie heeft bijgehouden. Declaraties voor de uitbetaalde vergoedingen ontbraken en door appellante werd geen controle uitgevoerd op de juistheid van de uitbetaalde onkostenvergoedingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om tot de conclusie te komen dat het rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of inhoudelijk niet deugdelijk is, zodat het Uwv zijn conclusies op de bevindingen uit het rapport kon baseren. De rechtbank heeft de toelichting van het Uwv begrijpelijk geacht en wat namens appellante in beroep was opgemerkt onvoldoende om de rechtbank tot het oordeel te laten komen dat de ongegrond verklaring van het bezwaar niet op goede gronden berust.
4. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is aangevoerd dat de rechtbank niet, althans onvoldoende is ingegaan op de door appellante geformuleerde gronden tegen de door de belastingdienst gehanteerde steekproef, waarop het Uwv zijn besluitvorming heeft gebaseerd. In dit verband doelt appellante met name op de in haar ogen te lage omvang van de steekproef, te weten 86 gevallen van de ruim 3000 betalingen van kilometervergoedingen, het niet in de steekproef betrekken van negatieve foutfracties (doordat er geen rekening mee is gehouden dat er werknemers zijn die meer kilometers hebben gereden dan dat zij betaald hebben gekregen), het niet meenemen van de omrijkilometers en het opnemen van Duitse werknemers in de steekproef, die, ander dan normaal, een kilometervergoeding per gewerkt uur ontvangen. Ten aanzien van de kilometervergoeding voor weekendbezoek aan Poolse werknemers is op basis van het arbeidspatroon van één werknemer voor alle Poolse werknemers aangenomen dat men niet eenmaal per week voor gezinsbezoek naar huis is gereden. Verder is ten onrechte de lunchvergoeding zoals bij CAO over het jaar 2007 is geregeld niet geprojecteerd op de jaren 2004 en 2005 en is ten onrechte geen rekening gehouden met de heffingskorting.
5.1. Op 29 februari 2012 heeft de Raad de volgende vraagstelling aan het Uwv gezonden.
“In het aan de bestreden besluitvorming van het Uwv ten grondslag gelegde rapport van de belastingdienst/Limburg/kantoor Venlo van 5 oktober 2009 (…) is (…) vermeld dat tot het houden van een steekproef is besloten in overleg met appellante. Mede in het licht van de uitspraken van de Raad van 29 april 1992 (RSV 1993,109) en 7 april 1993 (RSV 1994,38), naar welke uitspraken de Raad heeft verwezen in bijvoorbeeld zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN AT9467) en in welke uitspraken de Raad aan het houden van een steekproef te stellen eisen heeft geformuleerd, verneemt de Raad graag van u wat het even bedoeld overleg heeft ingehouden en of het resultaat daarvan in enig document is vastgelegd. De Raad vraagt u daarbij te betrekken in welk kader de in het rapport (...) weergegeven reacties van de adviseur van appellante en de vermelding (…) dat de bevindingen van het boekenonderzoek (…) met appellante en haar adviseur zijn besproken, moeten worden geplaatst.
5.2. Ten aanzien van het rapport van 5 oktober 2009 zelf legt de Raad u de vraag voor waarom in de steekproef is uitgegaan van een betrouwbaarheidsmarge van minimaal 95% (…). In de uitspraak van 29 april 1992 is immers sprake van een veiligheidsmarge van 10% (…).
5.3. Voorts vraagt de Raad u om een nadere toelichting op het verschil tussen een postensteekproef (…) en de in het rapport gehanteerde geldsteekproef. In dit verband wijst de Raad op de (…) opmerkingen over de representativiteit van de steekproef, de gestelde mogelijkheid van onbelaste kilometervergoeding voor het weekendbezoek van Duitse werknemers en het niet verdisconteren bij de uitwerking van de steekproef van de zogenoemde negatieve foutfracties. De Raad vraagt u de betekenis van deze laatste term voor de geldsteekproef nog afzonderlijk toe te lichten. (…).”
6.1. In reactie op de in 5.1 tot en met 5.3 weergegeven vraagstelling heeft het Uwv aangegeven, dat tijdens het in 2007 uitgevoerde boekenonderzoek geconstateerd werd dat er op grote schaal bovenmatige / gefingeerde kilometervergoedingen werden uitbetaald. De mate van bovenmatigheid is inzichtelijk gemaakt met een steekproef. Omdat er 3.086 declaraties (uitbetalingen) beoordeeld dienden te worden was het onmogelijk deze integraal te controleren. Op grond hiervan is ervoor gekozen gebruik te maken van een steekproef, waarbij 86 posten gecontroleerd werden. Na afronding van het strafrechtelijk onderzoek door de FIOD zijn door de controlerende medewerker de uitkomsten van de steekproef met de werkgever en diens adviseur besproken. Daar waar van toepassing heeft de belastingdienst het standpunt van de adviseur in de individuele berekening (van de 86 te controleren posten) gevolgd. In een aantal situaties is naar aanleiding van de reactie van de adviseur bij de opdrachtgever nadere informatie opgevraagd en verwerkt in de beoordeling van de te controleren posten. Het Uwv heeft benadrukt dat de 86 gecontroleerde posten in detail uitvoerig met de adviseur zijn besproken; deze bestrijdt alleen de geëxtrapoleerde uitkomst hiervan.
6.2. Op de vraag naar de gehanteerde betrouwbaarheidsmarge van 95% heeft het Uwv bericht, dat bij de trekking van de steekproef een tweetal begrippen een belangrijke rol spelen, namelijk de betrouwbaarheid en de nulfoutenverwachting. Het begrip betrouwbaarheid heeft betrekking op de kans dat de uitspraak, die op basis van de steekproefuitkomsten zal worden gedaan juist is. De belastingdienst gaat bij de trekking van de steekproef (zoals dat gebruikelijk is in accountantskringen) uit van een statische betrouwbaarheid van 95%. Dan wordt maximaal 5% het risico gelopen dat de aangifte ten onrechte wordt goedgekeurd. De gekozen betrouwbaarheid en de nulfoutenmeting bepalen samen de controle-intensiteit, ofwel het interval. Hoe hoger het betrouwbaarheidspercentage luidt, hoe meer controlewerk verricht moet worden. Indien een betrouwbaarheid van 100% wordt nagestreefd, dan zal integrale controle moeten plaatsvinden en kan niet gewerkt worden met een steekproef. In ieder interval wordt aselect een geldeenheid getrokken, die representatief wordt geacht voor de gehele interval. Overigens was bij de in 5.1 vermelde uitspraak van 29 april 1992, waarbij een veiligheidsmarge in acht werd genomen van 10% sprake van een postensteekproef, terwijl in dit geval sprake was van een geldsteekproef.
6.3. De vraag naar het verschil tussen deze steekproeven is als volgt beantwoord. Bij een postensteekproef wordt een bepaalde declaratie getrokken, waarbij de hoogte van de vergoeding kan verschillen. Bij een postensteekproef heeft een vergoeding van € 10,- net zo veel kans getrokken te worden als een vergoeding van € 100,-. Bij toepassing van de geldsteekproef worden at random een aantal geldeenheden (lees: euro’s) getrokken, waarbij een declaratie van € 100,- dus meer kans heeft om getrokken te worden dan een declaratie van € 10,-, namelijk 10 keer meer.
6.4. Wat betreft de representativiteit van de steekproef is aangegeven dat elke getrokken euro representatief is voor de declaratie waarin deze euro zich bevindt. Indien relatief veel euro’s uit kleine declaraties worden getrokken betekent dit dat zich in de te onderzoeken massa ook veel kleine declaraties bevinden; de getrokken euro’s zijn dan ook representatief voor de gehele massa.
6.5. Ten aanzien van de vraag naar de betekenis van de geldsteekproef heeft het Uwv aangegeven dat deze plaatsvindt om de juistheid te onderzoeken van het controle-object. De geldsteekproef kan niet toegepast worden om de volledigheid te onderzoeken. Indien derhalve een euro getrokken wordt uit een declaratie waarbij op basis van de wetgeving wellicht meer aan de werknemer vergoed had mogen worden dan heeft plaatsgevonden, is sprake van een zogenaamde negatieve foutfractie.
6.6. Ten slotte heeft het Uwv desgevraagd meegedeeld dat de besluitvorming door de belastingdienst in de bezwaarprocedure tegen de belastingaanslagen over de jaren hier in geding door de rechtbank Breda in haar uitspraak van 6 april 2012 (LJN BQ3309) is bevestigd.
7.1. De Raad overweegt als volgt.
7.2. Wat betreft de door de belastingdienst toegepaste steekproef, die voor het onderzoek naar de uitbetaalde kilometervergoedingen is gehanteerd, zijn in de onder 5.1 vermelde uitspraken van de Raad van 29 april 1992 en 7 april 1993 de voorwaarden beschreven waar een dergelijke steekproef aan moet voldoen. Zo moet de gekozen onderzoeksmethode zo veel mogelijk in goed overleg met de betrokken werkgever worden vastgesteld, dienen bij extrapolaties veiligheidsmarges in acht genomen te worden (10%) en dienen de conclusies in de rapportages inzichtelijk en controleerbaar te zijn op consistentie en aanvaardbaarheid.
7.3. De door de belastingdienst verrichte steekproef voldoet aan de voorwaarden zoals onder 7.2 vermeld. Overwogen wordt dat in het rapport van 5 oktober 2009 is uiteengezet om welke reden het onderzoek naar de kilometervergoedingen middels een steekproef heeft plaatsgevonden en dat hiertoe in overleg met appellante werd besloten. Voorts is op pagina 17 van het rapport de reactie van (de adviseur van) appellante op de bevindingen uit het onderzoek beschreven en besproken. Mede naar aanleiding van de door het Uwv gegeven toelichting ten aanzien van de gehanteerde steekproef, zoals vermeld in overweging 6, wordt in de door appellante aangevoerde gronden tegen de gehanteerde onderzoeksmethode geen aanleiding gezien te oordelen dat die methode niet gevolgd kon worden. Niet gebleken is dat de methode tot onjuiste uitkomsten heeft geleid of dat aan de methode door het Uwv onjuiste conclusies verbonden zijn. Verder wordt in dit verband vastgesteld dat de rechtbank in haar in 6.6 vermelde uitspraak, die in kracht van gewijsde is gegaan, onder meer de besluitvorming van de belastingdienst in de bezwaarprocedure wat betreft de naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2004 en 2005 heeft bevestigd en daarbij ook uitdrukkelijk de gehanteerde onderzoeksmethode heeft onderschreven. Er wordt geen aanleiding gezien dat oordeel niet te volgen. Ook ten aanzien van de kilometervergoeding voor weekendbezoek aan Poolse werknemers, het gestelde rond de lunchvergoeding en de heffingskorting wordt overwogen dat de rechtbank in de uitspraak van 6 april 2011 deze aspecten op juistheid heeft getoetst en tot de conclusie is gekomen dat de vaststelling van de belastingdienst, waar de besluitvorming van het Uwv op is gebaseerd, juist is geweest. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank in die uitspraak ter zake volledig en maakt deze tot de zijne.
7.4. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 7.3 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2013.