ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4814 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na psychische klachten en arbeidsconflict

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan appellant, die wegens psychische klachten na een arbeidsconflict uitgevallen was. Appellant was werkzaam als component loan controller en had op 13 augustus 2008 te maken gekregen met psychische problemen. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 1 juni 2010, waarin werd vastgesteld dat appellant beperkingen had op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, werd geconcludeerd dat hij geen recht had op een WIA-uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% was. Het Uwv had dit besluit op 16 juni 2010 genomen, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank 's-Gravenhage had in een eerdere uitspraak op 6 juli 2011 de afwijzing van het Uwv bevestigd, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen noodzaak was voor lichamelijk onderzoek, aangezien appellant geen lichamelijke klachten had gemeld. De bezwaarverzekeringsarts had ook informatie van de behandelende psychotherapeut betrokken in zijn beoordeling, wat de conclusie ondersteunde dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de geduide functies medisch geschikt waren voor appellant en dat de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit correct was uitgevoerd. De Raad benadrukte dat de beoordeling enkel betrekking had op de situatie op 11 augustus 2010 en dat eventuele verslechteringen van de gezondheidstoestand na deze datum niet in deze procedure konden worden meegenomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 april 2013.

Uitspraak

11/4814 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
6 juli 2011, 11/1880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2013, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als component loan controller bij de [naam werkgever] en is op 13 augustus 2008 uitgevallen wegens psychische klachten. In het kader van een beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 1 juni 2010 onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts concludeerde in haar rapport van
1 juni 2010 dat sprake is van psychische klachten na een lang slepend arbeidsconflict. Op grond hiervan stelde de verzekeringsarts vast dat appellant beperkingen op het persoonlijk en sociaal functioneren heeft. Op lichamelijk gebied is geen sprake van beperkingen. In een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 juni 2010 zijn de beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren neergelegd. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en een aantal voor appellant geschikte functies geselecteerd. Bij besluit van 16 juni 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, op grond van de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 augustus 2010 is vastgesteld op minder dan 35%.
1.2. In de bezwaarprocedure is appellant gehoord in aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts betrok in zijn beoordeling door hem opgevraagde informatie van de behandelend psychotherapeut H.J. van Laren van 22 november 2010. In zijn rapport van 14 december 2010 concludeerde de bezwaarverzekeringsarts dat er geen medische noodzaak is af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Er is geen aanleiding om lichamelijke beperkingen aan te nemen en de informatie van Van Laren leidt niet tot een aanscherping van de FML. Na arbeidskundig onderzoek in bezwaar verklaarde het Uwv bij besluit van 20 januari 2011 (bestreden besluit) het tegen het besluit van 11 augustus 2010 gemaakte bezwaar ongegrond.
2.1. In beroep tegen het bestreden besluit stelde appellant, kort samengevat, dat het onderzoek naar zijn belastbaarheid onzorgvuldig is geweest en dat zijn belastbaarheid is overschat. Er hadden lichamelijk beperkingen als gevolg van zijn overgewicht moeten worden aangenomen en psychisch gezien acht appellant zich meer beperkt dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is vastgesteld. Voorts stelde appellant dat hij niet in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen en dat zijn verlies aan verdiencapaciteit op onjuiste wijze is berekend.
2.2. Het Uwv heeft in beroep een nader rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van
8 juni 2011 ingebracht, waarin de geschiktheid van de functies nader is toegelicht.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft voorts overwogen geen aanknopingspunten te zien voor het oordeel dat door het Uwv de belastbaarheid van appellant zou zijn overschat. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de beroepsgronden gericht tegen het CBBS-systeem niet slagen, dat artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten op juiste wijze is toegepast en dat het verlies aan verdiencapaciteit door de arbeidsdeskundige correct is berekend. De rechtbank heeft verder overwogen dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Omdat eerst in beroep de signaleringen voorkomend in het resultaat functiebeoordeling van de geduide functies voorzien zijn van een toereikende en inzichtelijke toelichting, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd onder het in stand laten van de rechtsgevolgen.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat het medisch onderzoek naar zijn belastbaarheid onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat er geen lichamelijk onderzoek is verricht en omdat van een gedegen psychisch onderzoek geen sprake is geweest. Gezien de in de brief van Van Laren van 22 november 2010 vermelde GAF-score is appellant van mening dat hij meer beperkt is dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is vastgesteld. Verder heeft appellant bezwaren tegen het CBBS-systeem en tegen de berekening van zijn verlies aan verdiencapaciteit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank wordt gevolgd in haar overweging dat het CBBS-systeem volgens vaste rechtspraak van de Raad rechtens aanvaardbaar is geacht als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt niet tot een ander oordeel.
4.2. Terecht en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten inzichtelijk gemaakt dat er terecht is afgezien van het verrichten van lichamelijk onderzoek. Appellant heeft blijkens het rapport van de verzekeringsarts geen melding gemaakt van lichamelijke klachten. In bezwaar is aangevoerd dat deze er wel zijn in verband met zijn overgewicht. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit verband te kennen gegeven dat dit geen noodzaak geeft tot het aannemen van beperkingen. Appellant heeft geen medische stukken ingebracht die noopten tot het verrichten van nader lichamelijk onderzoek. Het onderzoek naar de psychische gesteldheid van appellant is evenmin onzorgvuldig te achten. In dit verband wordt van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts in bezwaar alsnog informatie heeft verkregen van de behandelende psychotherapeut en deze in zijn oordeelsvorming heeft betrokken. Een mogelijk onzorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts is hiermee in ieder geval in bezwaar hersteld. Ook met betrekking tot de psychische klachten heeft appellant geen informatie ingebracht die noopten tot het verrichten van een nader onderzoek.
4.3. Voorts heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Met de beperkingen van appellant op de datum in geding is in voldoende mate rekening gehouden in de FML van 1 juni 2010. Zoals reeds vermeld heeft de bezwaarverzekeringsarts de informatie van psychotherapeut Van Laren van 22 november 2010 betrokken bij zijn oordeelsvorming. In het rapport van de bezwaarverzekeringsarts is inzichtelijk beargumenteerd waarom deze informatie niet tot meer dan wel zwaardere beperkingen leidt. De door Van Laren voor appellant vastgestelde GAF-score van 65 geeft geen aanleiding tot twijfel aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. In de eerste plaats was deze GAF-score ook bekend bij de bezwaarverzekeringsarts en heeft dit niet geleid tot een wijziging van de belastbaarheid. Daarenboven wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 11 april 2012 (LJN BW1513), waarbij de Raad heeft geoordeeld dat het
GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor de beoordeling en het beloop ervan maar niet is bedoeld om daarmee beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen. Aan de door Van Laren vermelde GAF-score hecht de Raad niet de waarde die appellant eraan gehecht wenst te zien.
4.4. Voorts wordt benadrukt dat in dit geding slechts wordt geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid op 11 augustus 2010. Met een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand van appellant na deze datum kan in dit geding geen rekening worden gehouden. Bij een eventuele toekomstige aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA zou een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand beoordeeld kunnen worden.
4.5. De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar overwegingen met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. In dit verband heeft appellant in hoger beroep de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze leiden niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.6. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning
CVG