ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-1143 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie van eerste medewerker financiën

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin zijn ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de functie van eerste medewerker financiën werd bevestigd. Appellant was sinds 2003 werkzaam bij de gemeente Dongen en was per 1 januari 2006 overgeplaatst naar de functie van eerste medewerker financiën. In 2008 werd geconstateerd dat appellant niet in staat was om de financiële administratie adequaat te beheren, wat leidde tot meerdere gesprekken en een coachingstraject dat hij voortijdig beëindigde. De gemeentesecretaris en de direct leidinggevende van appellant hebben herhaaldelijk gewezen op zijn tekortkomingen, maar verbetering bleef uit. Appellant stelde dat er geen aanwijsbare redenen voor zijn ontslag waren en dat er sprake was van een arbeidsconflict, maar dit werd niet aannemelijk geacht door de Raad. De Raad oordeelde dat het college aan de voorwaarden voor ontslag had voldaan, aangezien appellant was aangesproken op zijn functioneren en de kans had gekregen om te verbeteren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het ontslag op grond van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst standhield. De uitspraak werd gedaan op 18 april 2013.

Uitspraak

12/1143 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
11 januari 2012, 11/2730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Dongen (college)
Datum uitspraak 18 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.R. Ismail, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2013. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.W. Steuten en J. van Veen.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is vanaf 2003 werkzaam geweest bij de gemeente Dongen. Per 1 januari 2006 is hij overgeplaatst naar de functie van eerste medewerker financiën bij de [naam afdeling].
Op 2 november 2007 heeft de toenmalig leidinggevende van appellant, V, afspraken met hem gemaakt om de financiële administratie te verbeteren. In februari 2008 is geconstateerd dat de gebreken in de financiële administratie onvoldoende zijn hersteld en dat door appellant nog veel fouten worden gemaakt. In 2008 zijn diverse gesprekken gevoerd met appellant, onder meer op 11 maart en 14 augustus. Omdat bij V en de gemeentesecretaris het vertrouwen ontbrak dat appellant een adequate invulling geeft aan de bij zijn functie behorende verantwoordelijkheden, is de zorg voor de jaarrekening 2008 bij hem weggehaald. Daarbij is aan appellant gevraagd welke problemen hij ondervindt bij de uitoefening van zijn werkzaamheden en hoe deze kunnen worden opgelost. De gemeentesecretaris heeft appellant in een gesprek op 24 oktober 2008 te kennen gegeven dat de vertaalslag van theorie naar praktijk te wensen overlaat. Het gaat dan vooral om de persoonlijke effectiviteit, de wijze van communicatie en afstemming/samenwerking. Appellant is een coachingstraject aangeboden. Hij heeft dit geaccepteerd, maar het traject al na twee gesprekken beëindigd.
1.2. In 2009 is appellant enige maanden gedurende twee dagen in de week gedetacheerd bij de dienst Sociale Zaken voor het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden. Het doel hiervan was het oplossen van een capaciteitsprobleem bij die dienst en te bezien of de werkzaamheden aansluiten bij de wensen van appellant. Appellant heeft echter op 9 oktober 2009 in een evaluatie te kennen gegeven dat hij de voorkeur geeft aan een brede functie bij de dienst Financiën. Tijdens een gesprek op 23 oktober 2009 over de mogelijkheden en verwachtingen van appellant is geconstateerd dat geen verbetering is opgetreden in de eerder genoemde kritiekpunten. Vanaf 26 oktober 2009 is appellant, met enkele onderbrekingen, arbeidsongeschikt. Op 5 februari 2010 heeft de bedrijfsarts laten weten dat er medisch gezien geen redenen meer zijn om niet op korte termijn te starten met de re-integratie.
1.3. De gemeentesecretaris heeft in een brief aan appellant van 17 februari 2010 zijn visie beschreven op de ontwikkelingen vanaf 2008. Hij acht het draagvlak voor terugkeer van appellant klein en terugkeer van appellant in zijn eigen functie niet haalbaar. Appellant is een assessment aangeboden. In afwachting daarvan is hem vrijstelling verleend van het verrichten van werkzaamheden tot een alternatief is gevonden.
1.4. Bij brief van 27 april 2010 heeft appellant aan de gemeentesecretaris kenbaar gemaakt dat hij geen reden ziet om hem niet terug te laten keren in de functie waarin hij is aangesteld. Hij geeft geen toestemming om kennis te nemen van het assessment, omdat hij het niet eens is met de wijze waarop het assessment heeft plaatsgevonden en met de verwoording van de bevindingen.
1.5. Op 7 juli 2010 heeft het college appellant op de hoogte gesteld van het voornemen hem ontslag te verlenen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Appellant heeft in zijn zienswijze alle kritiek op zijn functioneren weersproken en gesteld dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie met zijn leidinggevende sedert februari 2008.
1.6. Bij besluit van 17 november 2010 is het voorgenomen ontslag verleend. Met het oog op de re-integratiefase gaat het ontslag in op 1 april 2011. Bij besluit van 7 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het ontslagbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan deze besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet kan voldoen aan de eisen die zijn functie aan hem stelt, ook niet nadat hij gewezen is op zijn tekortkomingen en hij in de gelegenheid is gesteld deze te verbeteren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant voert in hoger beroep aan dat er geen aanwijsbare redenen zijn voor zijn ontslag en dat functionele tekortkomingen van zijn zijde niet aan de orde zijn. In dit kader eist hij schadevergoeding vanwege de geleden financiële en morele schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 8:6, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) is bepaald dat de ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 20 oktober 2011, LJN BU1926) moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door het college gestelde ongeschiktheid voor het vervullen van de functie van eerste medewerker financiën toereikend, met concrete verwijzingen, is aangetoond. In 2008 zijn door de gemeentesecretaris en de direct leidinggevende van appellant diverse gesprekken gevoerd. Met name in de gesprekken op
11 maart en 14 augustus 2008 is appellant gewezen op tekortkomingen in de financiële administratie, waarvoor hij de eerstverantwoordelijke is, en op het terrein van de communicatie en de afstemming/samenwerking. De stelling van appellant dat er geen aanwijsbare redenen zijn voor zijn ontslag wordt dan ook niet gevolgd.
4.4. Naar vaste rechtspraak van de Raad is ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie als hier aan de orde in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
Het college heeft tegenover appellant aan die voorwaarden voldaan door appellant bij herhaling te wijzen op concrete tekortkomingen en hem aanwijzingen te geven hoe hij zijn functioneren dient te verbeteren. Van verbetering in zijn functioneren is echter niet gebleken. Bovendien is appellant in oktober 2008 een verbeterkans geboden in de vorm van een coachingstraject bij GITP. Dat appellant het traject na twee gesprekken heeft afgebroken komt voor zijn verantwoordelijkheid.
4.5. Dat sprake is van een arbeidsconflict, zoals appellant stelt, is niet aannemelijk geworden. Appellant is al op 14 augustus 2008 expliciet gevraagd welke problemen hij ondervindt bij de uitoefening van zijn functie, maar hij heeft toen, noch bij enige andere gelegenheid, melding gemaakt van een arbeidsconflict tussen hem en zijn leidinggevende.
4.6. In tegenstelling tot wat appellant heeft betoogd is het college niet op grond van enige wettelijke bepaling verplicht een herplaatsingsonderzoek te verrichten voordat tot ontslag wegens ongeschiktheid kan worden overgegaan. Er hebben zich in het geval van appellant ook geen bijzondere omstandigheden voorgedaan die aanleiding zouden moeten geven om op zorgvuldigheidsgronden een verplichting tot het ondernemen van herplaatsingspogingen aan te nemen.
4.7. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Nu het ontslag op grond van artikel 8:6 van de CAR/UWO stand houdt bestaat er geen ruimte voor vergoeding van de door appellant gestelde financiële en immateriële schade.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gaan aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H.C.P. Venema en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Rikhof
HD