ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-2369 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om jaarlijkse vergoeding van kosten voor extra vakantie door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om jaarlijkse vergoeding van de kosten voor een extra vakantie door appellant, die in 1943 geboren is in het voormalig Nederlands-Indië. Appellant had eerder erkend gekregen dat hij door oorlogsgeweld was getroffen en had reeds een toeslag en enkele voorzieningen ontvangen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).

Appellant verzocht in september 2010 om vergoeding van de kosten voor een extra vakantie, maar dit verzoek werd door de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd ook ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 18 maart 2011. De Raad oordeelde dat de afwijzing voldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd, gebaseerd op medische adviezen van geneeskundig adviseurs die concludeerden dat er geen medische noodzaak was voor de extra vakantie.

De Raad benadrukte dat de voorwaarden voor vergoeding van een extra vakantie strikt zijn en dat appellant niet had aangetoond dat hij voldeed aan deze voorwaarden. De Raad wees erop dat het aan appellant was om aan te tonen dat zijn situatie rechtvaardigde dat de kosten vergoed zouden worden. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de stelling van appellant ondersteunden.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter A. Beuker-Tilstra, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/2369 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen en Uitkeringsraad, thans: de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 18 april 2013
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de voormalige Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 maart 2011, kenmerk BZ01289621 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940 1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is in 1943 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. Bij besluit van 7 september 2009 heeft verweerder erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in verband met zijn verblijf in verschillende kampen tijdens de Japanse bezetting. Na bezwaar zijn aan appellant een toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo en enkele voorzieningen toegekend. Aanvaard is dat zijn psychische klachten in verband staan met het oorlogsgeweld.
1.2. Bij brief van 9 september 2010 heeft appellant verzocht om jaarlijkse vergoeding van de kosten voor een extra vakantie. Bij besluit van 21 december 2010 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar van appellant is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Verweerder voert het beleid dat voor zover hier van belang de kosten van een extra vakantie kunnen worden vergoed indien sprake is van een medische noodzaak voor een vakantie of rustperiode ter reconvalescentie voor een causale aandoening na een recent ondergane operatieve ingreep of andersoortige medische behandeling, of ter preventie van een acute verergering dan wel een dreigend recidief van een acuut en ernstig naar buiten tredende causale aandoening. Bij personen boven de 70 jaar kunnen de kosten ook worden vergoed indien de extra vakantie op grond van niet-causale aandoeningen medisch noodzakelijk is.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van appellant niet aan deze voorwaarden is voldaan. Dit standpunt berust op adviezen van verweerders geneeskundig adviseurs, de artsen A.J. Maas en in bezwaar G.L.G. Kho, die zich mede hebben gebaseerd op gegevens van de huisarts. Uit de adviezen komt naar voren dat er geen sprake is van herstel na een ziekenhuisopname of medische behandeling, noch ook van acuut dreigende psychische decompensatie. Een medische noodzaak is daarom niet aanwezig, aldus de geneeskundig adviseurs.
2.3. De Raad acht het bestreden besluit met deze medische adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en draagkrachtig gemotiveerd. Tegenover de adviezen staan geen objectieve medische gegevens die in andere richting zouden kunnen wijzen. De stelling van appellant dat ten onrechte is nagelaten inlichtingen in te winnen bij het Sinaïcentrum, waar hij voor zijn psychische klachten wordt behandeld, treft geen doel. Het gaat hier om de vraag of is voldaan aan de zeer specifieke voorwaarden die gelden voor toekenning van een extra vakantie. Het ligt primair op de weg van appellant zelf om aan te geven dat en waarom zich een situatie voordoet die deze toekenning rechtvaardigt. Appellant heeft echter niets concreets naar voren gebracht dat verweerder een aanknopingspunt voor nader onderzoek zou kunnen bieden.
2.4. Voor zover appellant eigenlijk doelt op een reis naar Indonesië met een therapeutisch oogmerk, ziet de Raad geen grond voor een ander oordeel. Ingevolge het beleid wordt vergoeding voor een therapeutische reis slechts verleend indien deze kort gezegd het hiërarchisch eindpunt is van een langdurige psychotherapeutische behandeling. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, is geen enkele aanwijzing gelegen dat die specifieke situatie hier aan de orde is.
2.5. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker
NK