ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7395
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens detentie
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Appellant ontving sinds 22 oktober 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 14 juli 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage besloten de bijstand met ingang van 31 mei 2010 in te trekken, omdat appellant vanaf die datum gedetineerd was. Tevens werd een bedrag van € 893,19 teruggevorderd over de periode van 31 mei 2010 tot en met 30 juni 2010. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die zijn beroep ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 16 april 2013 geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken. De Raad overweegt dat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB geen recht op bijstand bestaat voor degene die door middel van voorlopige hechtenis rechtens de vrijheid is ontnomen. Dit geldt ook als de detentie achteraf bezien ten onrechte is geweest. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdens zijn detentie niet in staat was om het college op de hoogte te stellen van zijn situatie.
De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. De beslissing van het college is niet onredelijk en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagt.