11/6380 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 augustus 2011, 11/3185 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 9 april 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. S. van Andel, advocaat, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Veenendaal.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Het college heeft appellant bij brief van 17 januari 2011 uitgenodigd voor een gesprek op 31 januari 2011 met zijn inkomenconsulent. Ter toelichting daarop is in de brief vermeld dat het college in verband met het herstel van de uitkering een aantal gegevens van appellant nodig heeft. In de bijlage bij de brief worden de benodigde gegevens vermeld, waaronder de tickets waaruit blijkt op welke data appellant in 2010 in het buitenland was en een winst- en verliesrekening van de door appellant gekochte en verkochte opties en aandelen.
1.3. Het college heeft bij besluit van 1 februari 2011 het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 31 januari 2011 opgeschort op de grond dat appellant op 31 januari 2011 niet op het geplande gesprek is verschenen. Het college heeft appellant tevens uitgenodigd voor een gesprek met zijn inkomensconsulent op 16 februari 2011 en hem opnieuw verzocht gegevens te verstrekken, waaronder de onder 1.2 genoemde gegevens. Daarbij is appellant erop gewezen dat het college zijn uitkering beëindigt als hij onvoldoende gevolg geeft aan deze brief.
1.4. Bij besluit van 24 februari 2011 heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 31 januari 2011 ingetrokken. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant ook op de uitnodiging om op 16 februari 2011 op gesprek te verschijnen en de gevraagde gegevens mee te nemen, niet heeft gereageerd.
1.5. Bij besluit van 20 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 1 februari 2011 en 24 februari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het college appellant op goede gronden heeft verzocht gegevens over te leggen en hem uit te nodigen voor een gesprek. De klantmanager wilde namelijk een aantal zaken bespreken omdat zij appellant niet eerder persoonlijk had ontmoet. Voorts kent het dossier van appellant een aantal bijzonderheden. Appellant beheert een aantal beleggingsrekeningen die in waarde kunnen fluctueren. Daarnaast heeft appellant in 2010 meerdere aanvragen voor vakantie ingediend en heeft hij na de verleende toestemming een aantal malen bericht dat van vakantie is afgezien. Het ligt in de rede dat het college wil vaststellen of en wanneer in 2010 appellant precies op reis is geweest. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat een gesprek de wijze is om in te gaan op vragen naar aanleiding van de overgelegde en de over te leggen gegevens. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de bewijslast of er gegronde redenen zijn om niet op een afspraak te verschijnen, op appellant rust. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een gegronde reden is om niet op te afspraken te verschijnen of de stukken over te leggen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2. Vaststaat dat appellant niet is verschenen op het geplande gesprek van 31 januari 2011 en dat appellant evenmin de onder 1.2 genoemde gegevens heeft verstrekt. De gevraagde gegevens omtrent de beleggingsrekeningen van appellant zijn van belang om duidelijkheid te verkrijgen over het vermogen van appellant en dus ook voor het recht op bijstand. Nu, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de waarde van de beleggingsrekeningen kan fluctueren, dienen deze gegevens actueel te zijn. Het betoog van appellant dat hij alle financiële gegevens al op 18 en 20 oktober 2010 aan het college heeft verstrekt en dat de bijstand toen is voortgezet, zodat onduidelijk is waarom het college deze gegevens opnieuw nodig zou hebben, slaagt dan ook niet. Het betoog van appellant dat bij het college al bekend was dat zijn gezondheidstoestand er dikwijls toe leidt dat hij niet kan reizen, slaagt evenmin. Dit neemt immers niet weg dat het college terecht heeft willen vaststellen in welke perioden appellant wel in het buitenland is geweest.
4.3. Appellant betoogt verder dat een gesprek op het kantoor van het college een zekere inbreuk op het recht op privacy vormt en daarom alleen dient plaats te vinden indien dat proportioneel en noodzakelijk is. Het college had volgens appellant de gegevens op eenvoudige en voor appellant minder belastende wijze kunnen vragen, namelijk schriftelijk. Ook dit betoog slaagt niet, reeds omdat het college op grond van artikel 53a, eerste lid, van de WWB de wijze en het tijdstip van de verstrekking van gegevens bepaalt. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege medische redenen niet op het gesprek kon verschijnen. Nu het aan appellant is om dat aannemelijk te maken, slaagt zijn betoog, dat het college daarnaar nader onderzoek had moeten verrichten, niet. Daaraan doet niet af dat appellant wegens gezondheidsproblemen van werkzaamheden is vrijgesteld.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat met ingang van 31 januari 2011 aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van die datum gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Vaststaat dat appellant ook op het geplande gesprek van 16 februari 2011 niet is verschenen en de onder 1.2 genoemde gegevens niet heeft verstrekt. Hiermee is gegeven dat met ingang van 31 januari 2011 ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB, is voldaan. In hetgeen door appellant is aangevoerd is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand met ingang van die datum gebruik heeft kunnen maken.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2013.