ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/4652 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 27 juni 2011 uitspraak deed in een geschil over de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) vanwege whiplashklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem per 2 februari 2010 geen recht op een WIA-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had beslist dat appellant met ingang van 2 februari 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% bedroeg. De Raad nam daarbij in overweging dat de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zowel betrekking had op de aanvang van de verzekering als op de datum van het einde van de wachttijd, en dat er geen wezenlijk verschil was in de belastbaarheid van appellant op die data.

De Raad oordeelde verder dat de rechtbank terecht had overwogen dat de functie van commercieel manager niet als maatgevende arbeid kon worden aangemerkt en dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was om gangbare arbeid te verrichten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4652 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 juni 2011, 10/1286 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Namens appellant is verschenen mr. Dohmen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 16 december 2004, in verband met whiplashklachten ontstaan na een ongeval op 18 december 2003, in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid die laatstelijk is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.2. Appellant heeft van 3 december 2007 tot zijn ziekmelding op 5 februari 2008 voor 20 uur per week gewerkt als commercieel manager in dienst van [naam B.V.]. Zijn ziekmelding hield verband met dezelfde whiplashklachten als waarvoor hij op 18 december 2003 is uitgevallen.
1.3. Bij besluit van 16 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 28 januari 2010 dat voor appellant per 2 februari 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangezien hij bij aanvang van de verzekering voor de Wet WIA, op 3 december 2007, reeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt was.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het geschil zich toespitst op de vraag of het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant met ingang van 2 februari 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA omdat zijn arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd minder dan 35% bedraagt. Daarbij dient met name ook de vraag te worden beantwoord of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet geschikt is voor de laatst verrichte arbeid als commercieel manager en dat deze arbeidsongeschiktheid reeds bestond bij aanvang van de werkzaamheden.
2.2. De rechtbank acht het op basis van de voorhanden gegevens aannemelijk dat de door de verzekeringsarts per 7 december 2009 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zowel betrekking heeft op de datum van aanvang van de verzekering als op de datum einde wachttijd en dat er op die beide data geen wezenlijk verschil is in de belastbaarheid van appellant. Zij ziet voorts geen grond om de FML onjuist of onvolledig te achten.
2.3. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige gemotiveerd heeft vermeld waarom de functie van commercieel manager niet als maatgevende arbeid kan worden aangemerkt en dat voorts voldoende inzichtelijk is toegelicht welke functies appellant dan, met inachtneming van zijn beperkingen, bij aanvang van de verzekering en per einde wachttijd kan verrichten en dat hij daarmee een inkomen kan verwerven. Op basis hiervan is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat appellant zowel bij aanvang van de verzekering als per einde wachttijd belastbaar was voor gangbare arbeid en dat hij met ingang van 2 februari 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
3.1. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. Het betoog van appellant met betrekking tot het vervallen zijn van artikel 46, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA per 1 januari 2011 kan onbesproken blijven, gelet op de datum die in dit geding van belang is, 2 februari 2010.
3.2. Voor zover de gronden een herhaling inhouden van hetgeen reeds in eerdere fasen van de procedure naar voren is gebracht, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de aangevoerde gronden niet slagen. De door de rechtbank geweigerde en in hoger beroep alsnog overgelegde verklaring van de
gz-psycholoog van 27 april 2011 biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Uit die verklaring kan geenszins worden afgeleid dat twijfel gerechtvaardigd is aan de uitkomst van het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige onderzoek.
3.3. Gelet op hetgeen is overwogen in 3.1 en 3.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en E.J. Govaers en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
GdJ