10/5560 Wajong-T, 11/7264 Wajong-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 augustus 2010, 08/1144 (aangevallen uitspraak 1) en van 5 december 2011, 11/775 (aangevallen uitspraak 2)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 april 2013
PROCESVERLOOP
(10/5560 Wajong)
Namens appellant heeft mr. A.A. Westers, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 mei 2011 heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2011. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Aboelhak. Namens appellant is verschenen mr. Dieters.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld ter zitting gerezen vragen te beantwoorden.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend. Hierop is van de zijde van appellant gereageerd.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Hierop is van de zijde van het Uwv gereageerd. Appellant heeft nogmaals stukken ingediend.
(11/7264 Wajong)
Namens appellant heeft mr. Dieters, voornoemd, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 1 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
(10/5560 Wajong)
1.1. Appellant ontving in verband met een chronisch recidiverende geelzucht (benigne recurrente intrahepatische cholestase, BRIC) een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Deze uitkering is met ingang van 1 januari 1998 omgezet in een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In verband met verdiensten als zelfstandig melkveehouder, is de uitkering van appellant, met toepassing van artikel 50 van de Wajong over de jaren 1999, 2000 en 2001 niet uitbetaald.
1.3. Bij besluit van 19 juli 2004 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over de periode 1 januari 2002 tot 1 januari 2003 ongewijzigd vastgesteld op 100%, in verband met negatieve inkomsten uit arbeid.
1.4. Bij besluit van 1 maart 2005 heeft het Uwv de uitbetaling van de Wajong-uitkering geschorst in afwachting van de jaarstukken over 2003.
1.5. Bij besluit van 21 maart 2005 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2003 ingetrokken, omdat de jaarstukken over 2003 niet waren ontvangen en het Uwv niet heeft kunnen vaststellen of appellant nog recht had op de uitkering.
1.6. Op 16 april 2007 heeft appellant alsnog jaarstukken vanaf 2002 ingediend. Dit heeft het Uwv aanleiding gegeven om te beoordelen of er reden is de Wajong-uitkering van appellant te heropenen. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
25 april 2008 besloten dat voor appellant met ingang van 1 januari 2002 geen recht bestaat op een Wajong-uitkering omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.7. Bij besluit van 6 november 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 april 2008 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een medische en een arbeidskundige rapportage ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende causaal verband is vast te stellen tussen de ziekte van appellant en de kosten van het inhuren van personeel.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische situatie niet is gewijzigd na de laatste arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Appellant heeft gesteld dat de beoordeling onjuist en onzorgvuldig is geweest. Verder heeft appellant verwezen naar de overgelegde urenoverzichten voor de hulpverlening van agrarische bedrijfsverzorging.
(11/7264 Wajong)
4.1. Appellant heeft bij brief van 23 september 2010 een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend in verband met een BRIC-aanval die van december 2008 tot en met april 2009 heeft geduurd.
4.2. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een Wajong-uitkering afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat toegenomen arbeidsongeschiktheid is ingetreden binnen vijf jaar na de datum van intrekking van de uitkering.
4.3. Bij besluit van 14 juli 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 oktober 2010 ongegrond verklaard.
5. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
6. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich binnen vijf jaar na het - onder 1.6 genoemde - besluit van 25 april 2008 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1. De in dit geding aan de orde zijnde geschillen worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong, zoals die luidden tot 1 januari 2010.
7.2. In de Wajong is geen regeling opgenomen voor de heropening van de uitkering in de situatie dat deze uitkering is ingetrokken op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d.
7.3. Het Uwv heeft in deze situatie de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) toegepast. In artikel 6 van de Beleidsregels is bepaald dat het Uwv een verzoek om toekenning van uitkering, ingeval de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet, opvat als een verzoek om terug te komen van de
intrekkings- of herzieningsbeschikking. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. In de toelichting bij dit artikel heeft het Uwv onder meer het volgende opgemerkt. ‘Als er overigens geen belemmeringen zijn om de uitkering te verstrekken, wordt teruggekomen van de intrekkings- of herzieningsbeschikking, voor zover de intrekking of herziening betrekking heeft op een periode waarover alsnog het recht kan worden vastgesteld en voor zover die periode is gelegen na het alsnog voldoen aan de verplichting.’
7.4. Naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juli 2010, LJN BN2197) dient het in de Beleidsregels neergelegde beleid aangemerkt te worden als buitenwettelijk, begunstigend beleid en dient een dergelijk beleid terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
7.5. De Raad stelt vast dat appellant op 16 april 2007 alsnog jaarstukken heeft ingediend en aan zijn verplichting heeft voldaan. Gelet op artikel 6 van de Beleidsregels had het Uwv, in het kader van de vraag of er grond is om terug te komen van het besluit van 21 maart 2005, tevens dienen te beoordelen of na 16 april 2007, zijnde in dit geval volgens de Beleidsregels de vroegst mogelijke datum van heropening van de Wajong-uitkering, alsnog werd voldaan aan de inhoudelijke voorwaarden voor die uitkering. Na ontvangst van de jaarstukken in 2007 is het Uwv overgegaan tot een medisch en arbeidskundig onderzoek met betrekking tot de datum 1 januari 2002. Naar aanleiding van hetgeen op 2 december 2011 op de zitting in hoger beroep is verhandeld, heeft vervolgens een medische beoordeling per 1 januari 2003 plaatsgevonden. Het Uwv heeft echter een beoordeling per 16 april 2007 achterwege gelaten. Dit is, gelet op het vorenstaande, niet in overeenstemming met hetgeen een consistente toepassing van de Beleidsregels in dit geval meebrengt.
7.6. Uit overweging 7.5 volgt dat bestreden besluit 1 niet deugdelijk is gemotiveerd. Vanwege dit gebrek kan de Raad thans niet beoordelen of het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering te heropenen. Daarom ziet de Raad met het oog op het kunnen geven van een finaal oordeel in dit geschil aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet op te dragen het vastgestelde motiveringsgebrek in bestreden besluit 1 te herstellen. Daarbij dient alsnog een medische en arbeidskundige beoordeling te worden verricht per 16 april 2007. Vervolgens dient het Uwv te bezien welke consequenties deze beoordeling heeft voor bestreden besluit 2.
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na het verzenden van deze tussenuitspraak het in 7.6 vermelde gebrek in het besluit van 6 november 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen en te bezien welke consequenties dit heeft voor het besluit van 14 juli 2011.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en C.C.W. Lange en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013.