ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-7411 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor premie werken met loonkostensubsidie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor de 'premie werken met loonkostensubsidie'. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarde dat hij ten minste zes maanden in een periode van een jaar gesubsidieerde arbeid had verricht. Appellant was in dienst bij een bedrijf voor een jaar, maar had zich ziek gemeld en geen arbeid meer verricht na zijn herstel. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de afwijzing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat de tekst van artikel 3, eerste lid, van het Premiebesluit Wet werk en bijstand duidelijk is en dat appellant niet aan de voorwaarden voor de premie voldeed. De Raad oordeelde dat de enkele aanvaarding van een gesubsidieerde baan niet voldoende was om aan de voorwaarden voor de premie te voldoen. De argumenten van appellant over de inspanningen van het college om andere passende arbeid te vinden, konden niet tot een ander oordeel leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor de premie af.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en M. Hillen als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/7411 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
9 november 2011, 10/1216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013. Voor appellant is
mr. Brauer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.M. Benning-Hellenbrand.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 16 februari 2009 is appellant in dienst getreden bij [B.V. ] bv te Sittard ([B.V. ]) voor de duur van één jaar in een baan waarvoor door het college loonkostensubsidie werd verstrekt. De arbeidsduur bedroeg 32 uur per week en het netto salaris € 1.052,82. Appellant is als autopoetser tewerkgesteld bij [naam bedrijf ] te Sittard. Op 19 februari 2009 heeft appellant zich ziek gemeld. Na zijn hersteldverklaring op 2 maart 2009 heeft appellant tot het einde van de looptijd van het arbeidscontract bij [B.V. ] geen arbeid meer verricht.
1.2. Op 10 februari 2010 heeft appellant een “premie werken met loonkostensubsidie” (premie) aangevraagd. Bij besluit van 18 februari 2010, gehandhaafd bij besluit van 27 juli 2010 (bestreden besluit), heeft het college die aanvraag afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant niet ten minste zes maanden in een periode van een jaar arbeid in een door de gemeente gesubsidieerde baan heeft verricht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij een jaar lang in dienst is geweest bij [B.V. ] en loon heeft ontvangen. Uit de toelichting bij artikel 3 van het Premiebesluit Wet werk en bijstand (Premiebesluit) blijkt dat de premie is bedoeld om uitkeringsgerechtigden te stimuleren een baan met loonkostensubsidie te aanvaarden. Appellant heeft een dergelijke baan aanvaard, zodat hij aan de voorwaarden voor premie voldoet. Het college heeft bovendien nooit inspanningen geleverd om tussentijds voor appellant andere passende arbeid te vinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 3, eerste lid, van het Premiebesluit bepaalt dat de uitkeringsgerechtigde die algemeen geaccepteerde arbeid vervult, waarbij gebruik wordt gemaakt van door het college verstrekte loonkostensubsidie, een eenmalige premie ontvangt (…) onder voorwaarde dat deze werkzaamheden ten minste gedurende zes maanden in een periode van een jaar hebben plaatsgevonden.
4.2. Gelet op de tekst van artikel 3, eerste lid, van het Premiebesluit moet worden vastgesteld dat appellant niet aan de voorwaarden voor toekenning van de premie voldeed, reeds omdat hij niet tenminste zes maanden in een periode van een jaar gesubsidieerde arbeid heeft verricht. Daargelaten of uit de toelichting op dit artikel zou volgen dat met de enkele aanvaarding van een gesubsidieerde baan aan de voorwaarden voor het ontvangen van een premie zou zijn voldaan, is de tekst van artikel 3, eerste lid, van het Premiebesluit duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Daaraan komt dan ook doorslaggevende betekenis toe. Wat appellant overigens nog heeft aangevoerd over de inspanningen die het college zich had moeten getroosten om voor hem tussentijds nog andere passende arbeid te vinden, kan, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.T.P. Pot
HD