ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/1617 ZW + 13/1194 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing herzieningsverzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 januari 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak met nummers 11/1617 ZW en 13/1194 ZW. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 30 juni 2010 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 19 december 2012 ongegrond werd verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,-.

De zaak betreft een herzieningsverzoek van appellante, die zich niet kon verenigen met het nieuwe besluit van het Uwv van 19 december 2012. Dit besluit was genomen ter uitvoering van een tussenuitspraak van de Raad van 28 november 2012. Het Uwv had het herzieningsverzoek afgewezen op de grond dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren, zoals vereist door artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat een bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet leidt tot een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die het Uwv hadden moeten aanzetten tot herziening van het oorspronkelijke besluit. De Raad heeft het standpunt van het Uwv bevestigd en de aangevallen uitspraak bekrachtigd.

Uitspraak

11/1617 ZW, 13/1194 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
28 januari 2011, 10/1059 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
(de erven van) [naam betrokkene] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Op 28 november 2012 heeft de Raad een tussenuitspraak gedaan (LJN BY4473). Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv op 19 december 2012 een nieuw besluit genomen.
Bij brief van 23 januari 2013 heeft mr. P.H.M. Hartmans, advocaat, namens appellante haar zienswijze op het nieuwe besluit van 19 december 2012 gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uiteenzetting van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraak. Hij voegt hieraan het volgende toe.
2. In het nieuwe besluit van 19 december 2012 heeft het Uwv het herzieningsverzoek van appellante van 9 juni 2010 afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden zoals is bepaald in artikel 4:6 van de Awb. Het Uwv heeft daarbij te kennen gegeven dat het destijds vastgestelde dagloon van € 26,25 een gemiddelde is van de inkomsten die appellante op loonbasis bij haar werkgever [naam werkgever] genoot. Volgens het Uwv hebben de door appellante ingebrachte salarisspecificaties met betrekking tot haar inkomsten uit het Persoonsgebonden budget (PGB) geen invloed op de dagloonberekening, aangezien er geen premies sociale verzekering en/of loonheffing worden berekend en dus geen sprake is van het loonbegrip zoals is vermeld in artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Appellante heeft zich niet met het nieuwe besluit van 19 december 2012 kunnen verenigen. Op de voet van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb wordt het nieuwe besluit bij het onderhavige geding betrokken.
3.2. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijke voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zo een geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
3.3. Van degene die een bestuursorgaan verzoekt om van een eerder in rechte onaantastbaar geworden besluit terug te komen, mag worden verlangd dat hij bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Daarbij dient als uitgangspunt dat een (nieuw) argument geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Wil een (nieuw) argument doel kunnen treffen, dan dient dit te zijn ontleend aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in voorbedoelde zin.
3.4. De Raad ziet geen aanleiding om het standpunt van het Uwv zoals is neergelegd in het nieuwe besluit van 19 december 2012 voor onjuist te houden. Gelet op hetgeen appellante naar voren heeft gebracht, is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Hiervan uitgaande kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot zijn besluit van 19 december 2012 heeft kunnen komen.
4. Uit hetgeen onder 3.1 tot en met 3.4 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze worden begroot op € 944,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juni 2010 gegrond en vernietigd dit besluit;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 19 december 2012 ongegrond;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
€ 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) P. Boer
JL