ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-3797 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die in beroep ging tegen een besluit van het Uwv. Het Uwv had op 10 mei 2010 besloten appellant niet in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk als schoonmaker van vrachtwagens. Appellant stelde dat zijn beperkingen aan de rechterhand niet goed waren ingeschat en dat hij handschoenen moest dragen om zijn werk te kunnen doen, wat door zijn misvormingen aan de rechterhand onmogelijk was.

De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant niet met medische stukken had onderbouwd dat zijn beperkingen waren onderschat. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat appellant geen eenarmigheid had en dat hij met de beperkingen die in de functionele mogelijkhedenlijst waren opgenomen, zijn eigen werk kon verrichten.

De Raad concludeerde dat appellant in staat was zijn werk uit te voeren, ondanks zijn beperkingen. De stelling dat hij handschoenen moest dragen, werd niet aannemelijk gemaakt, vooral omdat appellant zijn werk jarenlang zonder uitval had verricht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk, en de Raad kwam niet toe aan de beoordeling van andere gronden van het beroepschrift. De uitspraak werd gedaan zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3797 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2011, 10/4234 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A te B] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van Delft, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Delft. Voor het Uwv is verschenen mr. P.J. Reith.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 10 mei 2010 heeft het Uwv geweigerd appellant per 11 januari 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij primair geschikt is geacht voor zijn eigen werk en subsidiair geschikt is voor passend werk waarmee hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 14 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 10 mei 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellant terecht geschikt is geacht voor zijn eigen werk als schoonmaker van vrachtwagens. Ondanks de beperkingen die appellant ondervindt aan zijn rechterhand is hij altijd in staat geweest zijn eigen werk goed te kunnen verrichten en er zijn in de functionele mogelijkheden van zijn rechterhand geen wijzigingen gekomen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het, zoals appellant naar voren heeft gebracht, vereist is om bij het verrichten van zijn werkzaamheden handschoenen te dragen.
3. In hoger beroep heeft appellant wat betreft de geschiktheid voor zijn eigen werk zich uiteindelijk beperkt tot de grond dat hij met zijn rechterhand geen grovere pak- en grijpfuncties kan verrichten en dat hij zijn eigen werk jarenlang tot schade van zijn gezondheid heeft gedaan. Hij kan door de misvorming aan zijn rechterhand geen handschoenen dragen terwijl dat noodzakelijk is voor het vervullen van zijn functie.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellant heeft een aangeboren afwijking aan zijn rechterhand, welke afwijking inhoudt dat hij aan die hand een normale duim en één afwijkende brede vinger heeft. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van 7 september 2010 blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts (onder meer) onderzoek heeft verricht aan de rechterhand. Er is geen sprake van eenarmigheid nu appellant functiemogelijkheden heeft met de rechterhand. Naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts meerdere beperkingen voor het gebruik aan de rechterhand op genomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Daarnaast zijn in de FML beperkingen in verband met psychisch functioneren opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft niet alleen appellant medisch onderzocht maar daarnaast de dossiergegevens bestudeerd en informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is hiermee zorgvuldig verricht. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zijn beperkingen zijn onderschat. De enkele ter zitting geponeerde stelling dat toch voor iedereen te zien is dat hij zwaarder beperkt is aan zijn rechterhand legt ten opzichte van het met verzekeringsgeneeskundige rapporten onderbouwde standpunt van het Uwv te weinig gewicht in de schaal.
4.2. In de arbeidskundige rapportage van 10 mei 2010 zijn de werktaken en is de functiebelasting van het eigen werk van appellant beschreven. De arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben geconcludeerd dat appellant deze functie met de beperkingen die zijn opgenomen in de FML kan verrichten. Nu dit voldoende verifieerbaar en inzichtelijk is toegelicht moet appellant in staat worden geacht het eigen werk te verrichten. Dat, zoals appellant naar voren heeft gebracht, het vereist is voor zijn werk dat hij handschoenen draagt en dat dit onmogelijk is in verband met de misvormingen aan zijn rechterhand is niet aannemelijk gemaakt. Niet alleen stuit deze stelling af op het feit dat hij het werk jarenlang zonder perioden van uitval heeft verricht, maar daarnaast kan van de werkgever worden verwacht dat hij passende handschoenen aan de werknemer ter beschikking stelt.
4.3. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant geschikt is voor het eigen werk. Aan de beoordeling van de overige gronden van het beroepschrift komt de Raad dan ook niet toe.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) G.J. van Gendt