ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2378 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had zich per 5 april 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, met klachten van jicht, schouderklachten, incontinentieproblemen en psychische klachten. Het Uwv had appellant echter onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt geacht, wat appellant betwistte. Hij stelde dat zijn beperkingen sinds de beoordeling in 2006 waren toegenomen en dat dit moest leiden tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht tot de conclusie was gekomen dat er geen sprake was van een toename van de arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om de medische onderzoeken van het Uwv onzorgvuldig te achten. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapportage aangegeven dat appellant in 1999 een sombere stemming had, maar dat hij toen niet onder behandeling was en geen medicatie gebruikte. In 2006 had appellant geen psychische klachten geclaimd en waren er geen beperkingen vastgesteld. De Raad concludeerde dat de jichtklachten geen verband hielden met eerdere rugklachten en dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld in vergelijking tot 2006. Het enkele ervaren van meer psychische klachten leidde niet tot meer beperkingen.

De Raad zag geen aanleiding om een deskundige te benoemen en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt.

Uitspraak

11/2378 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2011, 10/4560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bronsveld. Voor het Uwv is verschenen drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontvangt sinds 1989 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk per 27 november 2006 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Appellant heeft zich per 5 april 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Hij heeft gesteld dat zijn jichtaanvallen en schouderklachten zijn verergerd en dat hij daarnaast last heeft van incontinentieproblemen en psychische klachten.
1.3. Bij besluit van 12 april 2010 heeft het Uwv appellant onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt geacht.
1.4. Het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2010 is bij besluit van 15 september 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep onveranderd op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen sinds de beoordeling in 2006 wel degelijk zijn toegenomen en dat dit moet leiden tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage. Hij heeft gesteld dat hij medische gegevens in het geding heeft gebracht waaruit de toegenomen beperkingen blijken. Appellant stelt dat bij het Uwv bekend was dat hij al eerder psychische klachten had en dat deze in 2009 al zijn toegenomen. De rechtbank heeft er ten ontrechte van afgezien om appellant te laten onderzoeken door een deskundige. Dat er toegenomen klachten zijn blijkt ook uit de hernieuwde WSW-indicatie van 15 april 2011.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1 In dit geschil is de vraag aan de orde of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv in het kader van artikel 39a van de WAO terecht en op goede gronden is gekomen tot de conclusie dat er geen sprake was van toeneming van de arbeidsongeschiktheid van appellant.
4.2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden om de door de (bezwaarverzekerings)artsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken onzorgvuldig te achten of de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 16 december 2010 vermeld dat in 1999 bij appellant een sombere stemming is vastgesteld, maar dat hij toen niet onder behandeling was bij een psycholoog of psychiater en geen psychofarmaca slikte. In 2006 heeft appellant geen psychische klachten geclaimd en zijn er geen beperkingen op dit vlak aangenomen, ook niet in verband met spanningshoofdpijn. De jichtklachten van appellant houden geen verband met zijn eerdere rugklachten en terzake de schouder worden er geen beperkingen vastgesteld. Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts hiermee een juiste medische inschatting heeft gemaakt en dat geen sprake is van toegenomen beperkingen in vergelijking tot 2006. Van een toeneming van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO is daarom geen sprake. Het enkele ervaren van meer (psychische) klachten leidt op zichzelf genomen niet tot meer beperkingen. De door appellant ingebrachte brief van V. Menting, huisarts, van 19 januari 2011 leidt niet tot de conclusie dat door het Uwv ten onrechte niet meer beperkingen zijn gesteld. Ook heeft appellant zijn stelling verder niet met medische stukken onderbouwd.
4.3. Onder de hiervoor gegeven omstandigheden ziet de Raad geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.
5. Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. Voor het toewijzen van schadevergoeding is gelet op deze uitkomst geen plaats. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) G.J. van Gendt
KR