ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-7293 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOR-uitkering en beoordeling van psychisch oorlogsletsel

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 in het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallen Regeling (AOR) van 14 november 2011. Dit besluit betrof de toekenning van een AOR-uitkering, waarbij appellante een uitkeringspercentage van 50% was toegekend op basis van vastgesteld oorlogsletsel. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat het besluit van de verweerster deugdelijk was voorbereid en voldoende gemotiveerd. Appellante had geen nieuwe medische gegevens ingebracht die het standpunt van de verweerster in twijfel konden trekken. De geneeskundig adviseurs die betrokken waren bij de beoordeling van appellante concludeerden dat er geen sprake was van psychisch oorlogsletsel in de zin van de AOR. De Raad heeft vastgesteld dat de rapporten van de geneeskundig adviseurs voldoende duidelijk maakten dat eventuele psychische beperkingen niet als causaal konden worden aangemerkt. De Raad verklaarde het beroep van appellante ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in aanwezigheid van griffier B. Rikhof.

Uitspraak

11/7293 AOR
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A te B] (appellante)
Commissie Algemene Oorlogsongevallen Regeling (verweerster)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 14 november 2011, kenmerk 0006973/CAOR (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. Namens appellante is verschenen mr. Van Berkel. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.M.J. Gielen en mr. L.H.G. Belleflamme. Van de zijde van verweerster is tevens verschenen haar geneeskundig adviseur G.M. van der Molen, arts.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is in 1938 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. In juli 2010 heeft zij een aanvraag ingediend om een uitkering en voorzieningen op grond van de AOR. Bij besluit van 11 april 2011 is vastgesteld dat appellante oorlogsletsel (status na poliomyelitis en adipositas) heeft in de zin van de AOR en is zij als oorlogsslachtoffer in de zin van die regeling aangemerkt. De mate van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid als gevolg van het oorlogsletsel is daarbij vastgesteld op 100%. Aan appellante is met ingang van 1 juli 2010 een invaliditeitsuitkering toegekend naar een uitkeringspercentage van 50. Verder is aan appellante aanspraak verleend op vrije geneeskundige behandeling en verpleging ter zake van het oorlogsletsel.
1.2. Het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2011 is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat, anders dan appellante heeft betoogd, geen sprake is van psychisch oorlogsletsel in de zin van artikel 1 van de AOR.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. Appellante is op 22 december 2010 onderzocht door geneeskundig adviseur A.S.E.P. Textor, arts, die op 11 februari 2011 een rapport heeft uitgebracht. Daarin is vermeld, voor zover hier van belang, dat bij appellante sprake is van concentratieproblematiek in een geringe tot matige ernst en dat deze problematiek de grens van 10% invaliditeit niet bereikt. Volgens Textor is van een depressief toestandsbeeld, zoals dat door geneeskundig adviseur
G. Kho bij een medisch onderzoek in oktober 2010 in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd vastgesteld, geen sprake meer. Textor heeft de concentratieproblematiek niet als causaal aangemerkt. Daarbij heeft Textor erop gewezen dat de impact op appellante van de dood van naaste familieleden groot is en dat de immobilisatie als gevolg van de lichamelijke problematiek veel ruimte laat voor dagelijks piekergedrag. Volgens Textor zijn er geen aanwijzingen dat het bij appellante bestaande geprotraheerde rouwgedrag mede wordt onderhouden door ervaringen in de kamptijd.
2.2. In de bezwaarfase heeft geneeskundig adviseur G.J. Laatsch op 31 augustus 2011 een rapport uitgebracht. Daarin is aan de hand van medische informatie uit de periode 2000 tot en met 2011 uiteengezet dat geen sprake is van psychisch oorlogsletsel in de zin van artikel 1 van de AOR. Daarbij is onder meer vermeld dat geneeskundig adviseur Kho in oktober 2010 een reactief depressief beeld als gevolg van het overlijden van twee zonen en een kleindochter heeft vastgesteld en dat Kho deze klachten in het kader van de Wuv niet als causaal heeft aangemerkt.
2.3. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd. Uit de rapporten van de geneeskundig adviseurs blijkt voldoende duidelijk dat voor zover bij appellante al sprake was van psychische beperkingen in een relevante mate, deze beperkingen niet als causaal kunnen worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat de geneeskundig adviseurs het rapport van Kho, waarop appellante zich heeft beroepen, in hun oordeelsvorming hebben betrokken en voldoende hebben gemotiveerd dat uit dit rapport niet kan worden afgeleid dat sprake is van causale psychische klachten in de zin van de AOR. Appellante heeft geen nadere medische gegevens ingebracht die reden zouden kunnen vormen om het standpunt van verweerster in twijfel te trekken. Er is dan ook geen aanleiding voor een door de Raad in te stellen deskundigenonderzoek, zoals appellante heeft verzocht.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof