ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-2002 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van kosten voor extra vakantie na langdurige zorg en rouwverwerking

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1924 en van joodse afkomst, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn aanvraag om vergoeding van kosten voor een extra vakantie werd afgewezen. Deze aanvraag was gedaan naar aanleiding van een langdurige periode van zorg voor zijn vrouw, die ook als vervolgde was erkend, en de rouwverwerking na haar overlijden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag om vergoeding van de kosten van een extra vakantie is afgewezen op basis van het beleid van verweerder, dat stelt dat een vergoeding alleen mogelijk is bij medische noodzaak. De geneeskundig adviseurs van verweerder hebben in hun adviezen aangegeven dat er geen sprake is van een medische noodzaak, omdat appellant niet hersteld was na een ziekenhuisopname of medische behandeling, en er geen acute dreiging van psychische decompensatie was. De huisarts heeft ook verklaard dat hij zich onvoldoende bekwaam acht om hierover een stellige uitspraak te doen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen objectieve medische gegevens zijn die in andere richting wijzen. De behoefte van appellant aan extra vakantie is begrijpelijk, maar dit vormt op zichzelf geen reden om te concluderen dat er sprake is van een medische noodzaak. Daarom heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2002 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A te B] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 maart 2012, kenmerk BZ01442990 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940 1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1924 en van joodse afkomst, is in 1974 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Daarbij is aanvaard dat zijn psychische klachten in verband staan met de vervolging. Hem is onder meer een periodieke uitkering toegekend. Zijn echtgenote was eveneens vervolgde en uitkeringsgerechtigde ingevolge de Wuv. Zij is op [overlijdensdatum] overleden.
1.2. In december 2011 heeft appellant - voor zover hier van belang - verzocht om een vergoeding voor extra vakantie wegens een langdurige periode van zorg voor zijn vrouw en de rouwverwerking na haar heengaan. Bij besluit van 14 februari 2012 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Verweerder voert het beleid dat - voor zover hier van belang - de kosten van een extra vakantie kunnen worden vergoed indien sprake is van een medische noodzaak voor een vakantie of rustperiode ter reconvalescentie voor een causale aandoening na een recent ondergane operatieve ingreep of andersoortige medische behandeling, of ter preventie van een acute verergering dan wel een dreigend recidief van een acuut en ernstig naar buiten tredende causale aandoening. Bij personen boven de 70 jaar kunnen de kosten ook worden vergoed indien de extra vakantie op grond van niet-causale aandoeningen medisch noodzakelijk is.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van appellant niet aan deze voorwaarden is voldaan. Dit standpunt berust op adviezen van verweerders geneeskundig adviseurs, de artsen A.J. Maas en - in bezwaar - G.L.G. Kho, die zich mede hebben gebaseerd op gegevens van de huisarts. Uit de adviezen komt naar voren dat er geen sprake is van herstel na een ziekenhuisopname of medische behandeling, noch ook van acuut dreigende psychische decompensatie. Een medische noodzaak is daarom niet aanwezig, aldus de geneeskundig adviseurs.
2.3. De Raad acht het bestreden besluit met deze medische adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en draagkrachtig gemotiveerd. Tegenover de adviezen staan geen objectieve medische gegevens die in andere richting zouden kunnen wijzen. Zo heeft de huisarts uitdrukkelijk verklaard dat hij zich onvoldoende bekwaam acht om een stellige uitspraak te doen over de dreiging van acute psychische decompensatie.
2.4. Het is duidelijk dat appellant in de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt. Zijn behoefte aan extra vakantie is dan ook zeker begrijpelijk. Dit kan echter op zichzelf geen reden zijn om tot een medische noodzaak te concluderen.
2.5. Het beroep is dus ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.'
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof