ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/6927 WUV + 11/6928 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Wuv-uitkering in verband met AOR-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde bedragen

In deze zaak heeft appellante, die sinds 1 november 1974 een uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) ontving, beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Deze besluiten betroffen de toepassing van de Wuv in combinatie met een AOR-uitkering die aan appellante was toegekend per 1 juli 2010. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de AOR-uitkering in mindering moest worden gebracht op de Wuv-uitkering, zoals bepaald in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wuv. De Raad stelde vast dat verweerder gehouden was om de Wuv-uitkering opnieuw vast te stellen met ingang van 1 juli 2010 en het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. Appellante had geen gronden aangevoerd tegen het terugvorderingsbedrag, en de Raad concludeerde dat verweerder op correcte wijze had gehandeld.

De uitspraak werd gedaan op 21 maart 2013, na een zitting op 7 februari 2013, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.C.M. van Berkel. De Raad oordeelde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter A. Beuker-Tilstra en de leden R. Kooper en G.L.M.J. Stevens, in aanwezigheid van griffier B. Rikhof. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/6927 WUV , 11/6928 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in de gedingen tussen
Partijen:
[A te B] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 24 oktober 2011 met respectievelijk de kenmerken BZ01357524 (bestreden besluit 1) en BZ01361417 (bestreden besluit 2). Deze besluiten betreffen de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. Namens appellante is verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving vanaf 1 november 1974 een uitkering op grond van de Wuv. Aan appellante is naar aanleiding van haar daartoe strekkende aanvraag met ingang van 1 juli 2010 een uitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) toegekend. Bij besluit van 14 juli 2011 heeft verweerder de Wuv-uitkering van appellante per 1 juli 2010 op nihil gesteld vanwege de hoogte van AOR-uitkering in combinatie met de overige aan appellante toekomende uitkeringen. Het bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2010 is bij bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
1.2. Bij besluit van 18 juli 2011 heeft verweerder van appellante een bedrag aan onverschuldigde betaalde Wuv-uitkering teruggevorderd van € 7.315,02. Het bezwaar tegen dit besluit is bij bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
1.3. Tijdens de onderhavige beroepsprocedures zijn de aanspraken van appellante op grond van de Wuv op haar verzoek per 1 juli 2010 omgezet in (gunstiger zijnde) aanspraken op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Verweerder heeft in dit verband bij besluit van 29 januari 2013 de Wuv-uitkering en voorzieningen op grond van die Wet van appellante per 1 juli 2010 ingetrokken en haar bij een besluit van eveneens 29 januari 2013 met ingang van 1 juli 2010 een toeslag ter verbetering van haar levensomstandigheden en voorzieningen op grond van de Wubo toegekend.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. Gezien het bepaalde in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wuv moet de aan appellante per 1 juli 2010 toegekende AOR-uitkering in mindering worden gebracht op de Wuv-uitkering. Verweerder was, gelet op het bepaalde in artikel 59, eerste en vierde lid, van de Wuv, gehouden tot het opnieuw vaststellen van de Wuv-uitkering met ingang van
1 juli 2010 en tot terugvordering van het vanaf die datum onverschuldigd betaalde bedrag aan uitkering. Het is de Raad niet gebleken dat verweerder hierbij in enig opzicht onjuist heeft gehandeld. Appellante heeft ook geen gronden aangevoerd tegen het terugvorderingsbedrag en het is de Raad niet gebleken dat dit bedrag onjuist zou zijn.
2.2. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof