ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/4719 WMO-V + 12/4720 WMO-V + 12/4721 WMO-V + 12/4722 WMO-V + 12/4723 WMO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens te late indiening van gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2013 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 5 december 2012, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De appellante, A. te B., had haar gronden voor het hoger beroep niet tijdig ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring. De Raad oordeelde dat de gronden niet binnen de gestelde termijn van vier weken waren ingediend, en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij gedurende de gehele periode niet in staat was om de gronden in te dienen vanwege ziekte en netwerkproblemen.

De appellante had aangevoerd dat zij door ziekte en een netwerkstoring bij KPN veertien dagen geen telefoon- en faxverbinding had. Echter, de Raad oordeelde dat appellante en haar echtgenoot wel de beschikking hadden over een mobiele telefoon, waardoor zij in staat waren om eerder contact op te nemen met de Raad. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in verzuim was geweest en verklaarde het verzet ongegrond.

De Raad besloot geen proceskosten toe te kennen, maar bepaalde wel dat het betaalde griffierecht van € 115,- aan appellante zou worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/4719 WMO-V, 12/4720 WMO-V, 12/4721 WMO-V, 12/4722 WMO-V, 12/4723 WMO-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2012, 09/2176 + 09/4498 + 10/841 + 10/921 + 11/1498 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Duiven (college)
Datum uitspraak 20 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 5 december 2012 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 5 december 2012 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 5 maart 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 5 december 2012 berust op de overwegingen dat de gronden van het hoger beroep niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 1 oktober 2012 gestelde termijn van vier weken zijn ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig de gronden van het hoger beroep konden worden ingediend, is 29 oktober 2012. Bij brief van 2 november 2012 heeft appellante om verlenging van de termijn voor het indienen van de gronden verzocht. Omdat dit verzoek na afloop van de in de brief van 1 oktober 2012 gestelde termijn is ingediend, heeft de Raad het afgewezen. Appellante heeft de gronden op 9 november 2012, en daarmee niet tijdig, per fax ingediend.
In verzet heeft appellante aangevoerd dat zij wegens ziekte niet in staat is geweest de gronden van het hoger beroep eerder in te dienen. Bovendien heeft zij in verband met een netwerkstoring bij KPN veertien dagen geen telefoon- en faxverbinding gehad. Nadat de storing op 2 november 2012 was opgelost, heeft appellante telefonisch contact gezocht met de Raad en heeft zij om verlenging van de termijn verzocht.
De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende de gehele periode buiten staat is geweest de gronden van het hoger beroep in te dienen. De Raad weegt daarbij mee dat appellante en haar echtgenoot, zoals ter zitting is verklaard, wel de beschikking hadden over een mobiele telefoon. Appellante was daarmee - wel - in de gelegenheid om de Raad eerder, en in ieder geval voor afloop van de gestelde termijn, te informeren over de problemen die zij ondervond.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval zal het betaalde griffierecht (€ 115,-) door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
GdJ