ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/1515 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot vrijwillige ANW-verzekering na overlijden echtgenoot

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante, die namens haar overleden echtgenoot verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). De echtgenoot van appellante, die in Nederland had gewoond en gewerkt, was op 1 juli 1988 65 jaar geworden en ontving een AOW-pensioen. Na zijn emigratie naar Marokko en het overlijden van zijn eerste echtgenote, trouwde hij op 22 augustus 1997 met appellante. Na zijn overlijden op 21 mei 2009 werd aan appellante een uitkering op basis van de ANW geweigerd, omdat haar echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Appellante verzocht de Sociale verzekeringsbank (Svb) om postuum de premie voor de vrijwillige ANW-verzekering voor haar overleden echtgenoot te voldoen.

De Svb wees dit verzoek af, met als argument dat de verplichte verzekering van de echtgenoot was geëindigd op 17 november 1990, omdat zijn AOW-pensioen bij vertrek uit Nederland minder was dan 35% van het wettelijk minimumloon. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep oordeelde de Raad dat de beoordeling van de Svb op een ondeugdelijke grondslag was gebaseerd. Het bestreden besluit was onjuist gemotiveerd en moest worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit konden in stand blijven. De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de Svb, met instandlating van de rechtsgevolgen.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht had besloten appellante niet postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering, maar dat de motivering van het besluit niet correct was. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de aanmeldingstermijn voor de vrijwillige verzekering verschoonbaar maakten. De Svb had in eerdere correspondentie voldoende informatie verstrekt over de wijziging van de regelgeving en de verplichtingen van de verzekerden. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1515 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2012, 11/2466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 1 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2012. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de Svb de gelegenheid te geven een nader standpunt in te nemen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 18 januari 2013. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. De echtgenoot van appellante, [naam echtgenoot], heeft gewoond en gewerkt in Nederland. Hij is op 1 juli 1988 65 jaar geworden en ontving vanaf dat moment een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van 76% van het maximale ouderdomspensioen voor een gehuwde. Op 16 november 1990 is [naam echtgenoot] met zijn eerste echtgenote geremigreerd naar Marokko. Nadat zijn eerste echtgenote was overleden, is [naam echtgenoot] op 22 augustus 1997 met appellante gehuwd. Op 21 mei 2009 is [naam echtgenoot] overleden. Aan appellante is vervolgens een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) geweigerd omdat [naam echtgenoot] op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Bij brief van 20 januari 2010 heeft appellante verzocht om (postuum) de premie voor de vrijwillige ANW-verzekering voor haar overleden echtgenoot te voldoen.
1.3. Bij besluit van 30 september 2010 heeft de Svb het verzoek van appellante om namens haar overleden echtgenoot deel te nemen aan de vrijwillige verzekering voor de ANW afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 27 april 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 30 september 2010 ongegrond verklaard. De Svb heeft hiertoe overwogen dat de verplichte verzekering van [naam echtgenoot] was geëindigd op 17 november 1990 omdat zijn AOW-pensioen bij vertrek uit Nederland minder was dan 35% van het wettelijk minimumloon. [naam echtgenoot] had destijds niet de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren omdat hij de leeftijd van 65 jaar al had bereikt. Omdat [naam echtgenoot] niet bevoegd was deel te nemen aan de vrijwillige AOW/ANW-verzekering is appellante hiertoe ook niet namens haar echtgenoot postuum bevoegd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van de zitting van 18 oktober 2012 heeft de Svb bij brief van 23 november 2012, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 mei 1998 (RSV 1998, 274 en USZ 1998/220) en het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2000 (LJN AA6315), een nader standpunt ingenomen. Anders dan in het bestreden besluit is vermeld, is [naam echtgenoot] vanaf zijn vertrek uit Nederland op 17 november 1990 tot 1 januari 2000 wel verplicht verzekerd gebleven, omdat zijn AOW-pensioen samengeteld met het pensioen van zijn eerste echtgenote in die periode meer bedroeg dan 35% van het wettelijk minimumloon. De Svb is echter verder van oordeel dat niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering door [naam echtgenoot] een aanvraag is ingediend om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering. Er zijn voorts geen bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de aanmeldingstermijn verschoonbaar maken. Daarom wordt [naam echtgenoot] niet postuum toegelaten tot de vrijwillige verzekering en is er geen aanleiding tot het intrekken van het bestreden besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 63b van de ANW is de gewezen verzekerde die een vrijwillige verzekering wil afsluiten, verplicht daartoe bij de Svb een aanvraag in te dienen uiterlijk één jaar na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. Deze termijn is in het onderhavige geval (ruimschoots) overschreden.
4.2. De vraag of sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat deze overschrijding appellante niet tegengeworpen mag worden, wordt ontkennend beantwoord. Sinds aan [naam echtgenoot] een AOW-pensioen is toegekend, kon hij op pensioenoverzichten en jaaroverzichten zien dat er geen premies voor de volksverzekeringen werden ingehouden. Dat dit, achteraf bezien, onjuist is maakt dit niet anders. Daarnaast is in de periodieke informatie die de Svb aan haar klanten zendt, uitgebreid aandacht besteed aan de wijziging van de Nederlandse regelgeving waaruit voortvloeide dat de verplichte verzekering voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden beëindigd werd met ingang van 1 januari 2000 en dat deze personen zich vrijwillig konden verzekeren. Niet blijkt dat [naam echtgenoot] zich op enig moment tot de Svb heeft gewend met een vraag over zijn verzekeringspositie, dan wel de wens te kennen heeft gegeven een vrijwillige verzekering af te sluiten. Indien [naam echtgenoot] de verzekering voor de ANW niet had willen prijsgeven, had het – te meer nu hij in het buitenland woonde – op zijn weg gelegen contact te zoeken met de Svb.
4.3. Zoals uit 4.1 en 4.2 volgt heeft de Svb in het bestreden besluit terecht besloten [naam echtgenoot] postuum, dan wel appellante namens [naam echtgenoot], niet toe te laten tot de vrijwillige verzekering. Uit 3 vloeit evenwel voort dat de beoordeling die de Svb tot dit oordeel heeft geleid, op een ondeugdelijke grondslag heeft plaatsgevonden. Het bestreden besluit berust op een onjuiste motivering en moet dan ook wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd, zij het dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Nu de rechtbank het bestreden besluit in stand heeft gelaten, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen onder instandlating van de rechtsgevolgen ervan.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 april 2011;
-Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
-Bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal €156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D.E.P.M. Bary
IvR