ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/3369 WAO + 12/2148 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 maart 2013 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de gronden die door betrokkene zijn aangevoerd tegen de WAO-beoordeling met ingang van 12 februari 2008 onvoldoende zijn om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit van 16 februari 2012. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft in zijn besluit voldoende rekening gehouden met de beperkingen van betrokkene, zoals uiteengezet in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige hebben adequaat onderzoek verricht en de geselecteerde functies zijn passend voor betrokkene.

De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak van de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft gehecht aan de conclusies van de door betrokkene ingeschakelde medisch adviseur. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv wel degelijk aandacht heeft besteed aan de psychische aspecten van de beoordeling. De aangevallen uitspraak is vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten. Het beroep tegen het besluit van 16 februari 2012 is ongegrond verklaard, wat betekent dat de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene standhoudt.

De uitspraak benadrukt het belang van medische gegevens en de rol van deskundigen in het proces van arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

11/3369 WAO, 12/2148 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 mei 2011, 09/841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 15 maart 2013
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 13 januari 2012 (LJN BV2263) tussenuitspraak gedaan.
Op 16 februari 2012 heeft appellant een nader besluit genomen, waarop betrokkene bij brief van 1 maart 2012 heeft gereageerd. Daarop heeft appellant nogmaals een inhoudelijke reactie gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid van de Beroepswet, heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uiteenzetting van de feiten wordt verwezen naar de hiervoor vermelde tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak inzake het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant nader onderzoek laten verrichten door bezwaarverzekeringsarts P.A.M. van Zelst en bezwaararbeidsdeskundige J. Langebeeke. Daarbij is beoordeeld of de toename van de arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 januari 2008 aanleiding geeft de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van een eerdere datum te laten ingaan dan op 20 april 2009, de datum met ingang waarvan de WAO-uitkering van betrokkene bij besluit van 25 februari 2009 naar de klasse 45 tot 55% was herzien. Appellant heeft - met verwijzing naar de rapporten van Van Zelst en Langebeeke van 8 en 15 februari 2012 - vastgesteld, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met toepassing van artikel 39a van de WAO met ingang van 12 februari 2008 45 tot 55% bedraagt. Bij besluit van 16 februari 2012 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2009 gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft appellant de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar vergoed. Het besluit van 16 februari 2012 wordt - gezien zijn inhoud - beschouwd als het besluit, waarbij appellant vorm heeft gegeven aan de opdracht in de tussenuitspraak om een nader besluit te nemen.
3. Aangezien appellant met het besluit van 16 februari 2012 niet geheel aan het beroep van betrokkene tegemoet is gekomen, wordt het beroep ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 12/2148 WAO.
4.1. Betrokkene heeft bij brief van 1 maart 2012 met verwijzing naar een rapport van medisch adviseur M.A. Peerden van 19 november 2010 aangevoerd dat appellant in de Functionele Mogelijkheden Lijst ten onrechte de beperking ten aanzien van bovenhands werken heeft laten vervallen. Peerden heeft de conclusie van de primaire verzekeringsarts, dat de eerder vastgestelde beperking op het aspect bovenhands werken kan verdwijnen omdat de schouderfunctie normaal is, bestreden. Bovenhands werken is volgens Peerden een belasting voor de tussenwervelschijven in de lage rug. Eerder werden bij het MRI-onderzoek ‘multipele discopathiën’ vastgesteld zodat er wel degelijk een steekhoudend argument is om bovenhands werken (onveranderd) beperkt mogelijk te achten. Hiervan uitgaande zijn de geselecteerde functies volgens betrokkene evenmin passend.
4.2. Appellant heeft bij brief van 19 april 2012 erop gewezen dat de stelling van Peerden voor appellant op 4 januari 2011 al aanleiding is geweest om een aanvullende beperking voor bovenhands werken in de FML op te nemen. In dit verband heeft appellant verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 4 januari 2011. Verder heeft appellant erop gewezen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 6 januari 2011 had toegelicht op grond waarvan de aanpassing van de FML op voornoemd aspect geen gevolgen had voor de passendheid van de geselecteerde functies.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. In de tussenuitspraak is geoordeeld, dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft gehecht aan de conclusies van de door betrokkene ingeschakelde medisch adviseur Peerden. Anders dan in het rapport van Peerden en in navolging daarvan in de aangevallen uitspraak is overwogen heeft appellant wel degelijk aandacht besteed aan de psychische aspecten van de beoordeling. De vaststelling in de aangevallen uitspraak dat appellant geen aandacht heeft besteed aan de psychische component is dan ook feitelijk onjuist, om welke reden de aangevallen uitspraak - met uitzondering van de beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten - dient te worden vernietigd. In de tussenuitspraak is vervolgens overwogen, dat betrokkene naar aanleiding van een ziekmelding met ingang van 20 april 2007 in verband met verhoging van de medicatie voor de rugklachten arbitrair per 15 januari 2008 toegenomen beperkt is geacht voor het werken in gevaarlijke omstandigheden, in het verkeer en op hoogte. Op grond daarvan is de FML van 16 december 2008 opgesteld en heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 45 tot 55%. Dit is geeffectueerd 104 weken na de ziekmelding met ingang van 20 april 2007. De vraag diende zich aan of de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsklasse niet met ingang van een eerdere datum, namelijk vier weken na 15 januari 2008, vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid welke voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaak in de zin van artikel 39a, eerste lid, van de WAO in zou hebben moeten gaan. Het Uwv is in de tussenuitspraak opgedragen het gebrek in het besluit van 9 oktober 2009 te herstellen. Hierop heeft het Uwv het in overweging 2 genoemde besluit genomen.
5.2. De vraag of het besluit van 16 februari 2012 in rechte stand kan houden wordt bevestigend beantwoord. Dit op grond van het volgende.
5.2.1. De door betrokkene vermelde gronden tegen de WAO-beoordeling met ingang van 12 februari 2008 geven onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het besluit van 16 februari 2012. Appellant wordt gevolgd in zijn standpunt, dat namens betrokkene geen medische gegevens in geding zijn gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat bij de vaststelling van de belastbaarheid van betrokkene met ingang van 12 februari 2008 onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Het Uwv heeft, met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 8 februari 2012 en met de brief van 19 april 2012, toegelicht dat en op grond waarvan in de FML, behoudens de in het rapport van 8 februari 2012 vermelde aspecten, voldoende rekening was gehouden met de bij betrokkene bestaande beperkingen.
5.2.2. Verder heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 15 februari 2012 op afdoende wijze toegelicht dat de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies binnen het bereik van de mogelijkheden van betrokkene liggen.
5.3. Uit de overwegingen 5 tot en met 5.2.2 volgt dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 9 oktober 2009 dienen te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 16 februari 2012 is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.W. Schuttel en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) R.L. Rijnen
JL