10/7091 AW, 10/7092 AW, 11/6629 AW en 11/7315 AW
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 november 2010, 10/1062 (aangevallen uitspraak)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
Datum uitspraak: 14 maart 2013
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Verder heeft betrokkene beroep ingesteld tegen het besluit van 20 september 2011 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak en tegen het besluit van 22 november 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013. Betrokkene is ter zitting verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M. Vastenburg.
1. Betrokkene was sinds 2001 werkzaam bij de dienst SAFIR van het ministerie in de functie van coördinator Interne Controle en Audits (ICA), schaal 10. Destijds is besloten om hem in de aanloopschaal 9 te plaatsen. Na bezwaar heeft betrokkene het daartegen ingestelde beroep ingetrokken. In december 2006 is de functie van betrokkene opnieuw gewaardeerd op schaal 10. Appellant is in de aanloopschaal 9 ingedeeld gebleven. Op 16 oktober 2008 is betrokkene uitgevallen wegens ziekte (bore-out). Met ingang van 21 september 2009 heeft hij zijn werkzaamheden voor 20 uur per week hervat. Betrokkene is niet meer volledig hervat in zijn functie.
1.2. In het kader van een reorganisatie zijn de taken die voorheen door SAFIR werden verricht overgedragen naar P-Direkt. Betrokkene heeft in dat kader in een belangstellingsregistratie te kennen gegeven in aanmerking te willen komen voor een functie op schaal 11 of schaal 12 niveau dan wel voor een auditfunctie buiten P-Direkt. Bij brief van 12 oktober 2009 is hem het voornemen tot plaatsing in de functie adviseur audit, risk management & kwaliteit (Armk), schaal 10, meegedeeld. Daartegen heeft betrokkene bedenkingen ingediend.
1.3. Bij besluit van 19 november 2009 is betrokkene geplaatst in de functie van adviseur Armk bij P-Direkt. Betrokkene is in de aanloopschaal 9 geplaatst. Daartegen heeft hij bezwaar gemaakt en ook een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Betrokkene heeft verzocht het besluit te schorsen omdat voordat tot plaatsing kan worden overgegaan eerst een beoordeling moet plaatsvinden en de functie Coördinator ICA moet worden (her)gewaardeerd. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. Betrokkene is per 1 januari 2010 overgegaan naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Bij besluit van 18 mei 2010 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 19 november 2009 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de omvang van het geding zich beperkt tot de plaatsing van betrokkene in de functie van adviseur Armk in aanloopschaal 9. Uitgangspunt bij de plaatsing was de horizontale verplaatsing naar een functie die zoveel mogelijk overeenkomt met de oude functie. Dit uitgangspunt wordt niet onredelijk geacht. De functie van adviseur Armk sluit goed aan bij de werkzaamheden die betrokkene deed voor SAFIR en wordt ook gewaardeerd in schaal 10. Hogere ambities van betrokkene zijn geen reden om hem in de seniorfunctie te plaatsen. De minister heeft in redelijkheid kunnen besluiten om betrokkene te plaatsen in genoemde functie. Ter zake van de plaatsing in de aanloopschaal laat het BBRA 1984 geen ruimte voor afspraken waarbij ten nadele van ambtenaren wordt afgeweken. De minister had inhoudelijk moeten bekijken of het functioneren van betrokkene zich zou verzetten tegen plaatsing in de functionele schaal. Dat dit niet is gebeurd klemt te meer nu hij al jaren dezelfde werkzaamheden voor de minister verricht. Niet valt in te zien waarom een beoordeling of appellants functioneren zich tegen plaatsing in de functionele schaal verzet niet mogelijk zou zijn.
3.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de minister bij besluit van 20 september 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij is betrokkene per 1 januari 2010, de datum van plaatsing bij P-Direkt, in schaal 10 geplaatst. Tegen dit besluit heeft betrokkene beroep ingesteld. Bij besluit van 22 november 2011 heeft de minister betrokkene uit coulance alsnog met ingang van 1 januari 2007 in de functionele schaal geplaatst. Ook hiertegen heeft betrokkene beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van betrokkene
4.1. Betrokkene heeft gesteld dat de minister met het besluit van 22 november 2011 niet aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. Betrokkene meent dat hij vanaf 1 januari 2002 in schaal 10 zou moeten worden ingedeeld. Betrokkene wordt daarin niet gevolgd. Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat betrokkene destijds bezwaar heeft gemaakt tegen plaatsing in de aanloopschaal, maar het ingestelde beroep heeft ingetrokken. Daarmee is de plaatsing in schaal 9 in rechte komen vast te staan. Bovendien heeft betrokkene wegens arbeidsongeschiktheid de functie nooit volledig kunnen uitoefenen. In verband met de ziekte van appellant is met hem ook afgesproken dat een beoordeling eerst zou plaatsvinden op het moment dat hij volledig zou zijn hersteld. Dat is niet het geval geweest. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat betrokkene vanaf 1 januari 2002 in schaal 10 geplaatst zou moeten worden. Daarbij wordt ook betrokken dat, zoals de minister ter zitting van de Raad heeft toegelicht, dat in 2006 een waardering van de functie van betrokkene heeft plaatsgevonden, zodat in navolging van hetgeen daarover in het ARAR is bepaald plaatsing per 1 januari 2007 in schaal 10 was aangewezen.
4.2. Voorts heeft betrokkene gesteld dat hij had moeten worden geplaatst in de functie Senior Adviseur audit, risk management en kwaliteit, schaal 12, omdat zijn functie bij SAFIR een seniorfunctie was en hij ook werkzaam was op dat niveau. Uit de stukken en de toelichting ter zitting is gebleken dat de functie van betrokkene, ook na de meest recente functiewaardering, terecht was ingedeeld in schaal 10. Bij de plaatsing diende daar dan ook vanuit te worden gegaan. Uitgangspunt bij de plaatsing bij P-direkt was een horizontale overstap, waarbij betrokkenen zoveel mogelijk in een functie werden geplaatst die overeenkwam met de oude functie. Uit het dossier is af te leiden dat de taken van de functie Adviseur Armk min of meer gelijk waren met de functie van betrokkene bij SAFIR. Bovendien zijn beide functies ingedeeld in schaal 10. Dat betrokkene bij SAFIR meer seniortaken vervulde die zouden moeten leiden tot plaatsing in een seniorfunctie, heeft hij onvoldoende duidelijk gemaakt. De minister heeft betrokkene dan ook in redelijkheid in de functie van Adviseur Armk geplaatst.
4.3. Gelet op het hiervoor overwogene kan het hoger beroep van betrokkene niet slagen.
Het hoger beroep van de minister
4.4. Ter zitting van de Raad heeft de minister bevestigd dat het besluit van 22 november 2011, waarbij verder tegemoet is gekomen aan het bezwaar van betrokkene door hem vanaf 1 januari 2007 in schaal 10 in te delen, onverplicht en onvoorwaardelijk is. De inschaling staat om die reden voor de minister niet meer ter discussie. De minister heeft het hoger beroep gehandhaafd omdat de minister de vraag beantwoord wil zien of de rechtbank in de aangevallen uitspraak buiten de omvang van het geschil is getreden.
4.5. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 29 juli 2010, LJN BN3526) is voor een ontvankelijk (hoger) beroep vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden (proces)belang bij een uitspraak. Daartoe volstaat niet de enkele wens dat de Raad een principiële uitspraak doet. Het gegeven dat de minister zijn bestreden besluit niet handhaaft, maar wel graag uitspraak wil op een principiële vraag, leidt tot het oordeel dat het hoger beroep van de minister vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het beroep tegen de nieuwe besluiten
4.6. Met de besluiten van 20 september 2011 en 22 november 2011 die de Raad op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in deze gedingen mede beoordeelt, is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren van betrokkene. Uit het besluit van 22 november 2011 blijkt dat het standpunt van de minister, zoals dat is neergelegd in het besluit van 20 september 2011, niet langer wordt gehandhaafd. De minister heeft het besluit van 20 september 2011 echter niet expliciet ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
4.7. Het besluit van 22 november 2011 kan wel in stand blijven. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 heeft de minister betrokkene per 1 januari 2007 in schaal 10 mogen plaatsen. Er was geen aanleiding om betrokkene op een eerdere datum dan 1 januari 2007 in schaal 10 in te delen. Het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 november 2011 wordt ongegrond verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- vernietigt het besluit van 20 september 2011;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 november 2011 ongegrond;
- verklaart het hoger beroep van de minister niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat van de minister een griffierecht van € 448,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2013.