ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3709
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2013 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De zaak betreft een hoger beroep dat door appellant was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 7 juni 2011. De Raad had in een eerdere uitspraak op 14 oktober 2011 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was voldaan. Appellant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 5 maart 2013 zijn partijen niet verschenen, ondanks dat appellant voorafgaand aan de zitting op de hoogte was gesteld. De Raad heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van het verzet beoordeeld. Het bleek dat appellant geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om binnen de gestelde termijn van vier weken, zoals vermeld in een aangetekend verzonden brief van 2 maart 2012, de gronden van het verzet in te dienen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat dit niet aan appellant kan worden verweten.
Op basis van deze overwegingen heeft de Raad geconcludeerd dat het verzet niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om appellant te veroordelen in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en is openbaar uitgesproken op 8 maart 2013.