11/5384 WWB, 11/5385 WWB, 13/389 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 september 2011, 10/4625 en 11/1161 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak 5 maart 2013.
Namens betrokkene heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft eveneens hoger beroep ingesteld en een nader besluit van 11 juli 2012 aan de Raad gezonden.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving sinds 11 maart 1996 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Op 15 september 2009 is in de woning van betrokkene aan de [adres 1] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld. Naar aanleiding van een fraudemelding van 13 oktober 2009 in verband met de aangetroffen hennepkwekerij heeft de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam (Dienst) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader heeft de Dienst dossieronderzoek gedaan, inlichtingen gevraagd en ontvangen van diverse instanties, waaronder Stedin en Eneco, betrokkene op 26 maart 2010 gehoord en aansluitend een huisbezoek afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in rapportages van 16 maart 2010.
1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 23 april 2010 de bijstand van betrokkene met ingang van 1 april 2010 in te trekken. Bij afzonderlijk besluit van 23 april 2010 heeft het college de bijstand van betrokkene over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 maart 2010 herzien (lees: ingetrokken) en de kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 15.845,54 van betrokkene teruggevorderd.
1.4. Het college heeft het bezwaar tegen de besluiten van 23 april 2010 bij besluit van 29 oktober 2010 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat betrokkene heeft verzwegen dat hij een hennepkwekerij in zijn woning had, die blijkens onderzoek bestond vanaf 1 januari 2009 en dat betrokkene niet woonachtig was op het adres [adres 1]. Betrokkene heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
1.5. Bij besluit van 1 januari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 maart 2011 (bestreden besluit 2), heeft het college het saldo van de vordering gebruteerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 1 januari 2009 tot 15 september 2009, bepaald dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten aanzien van bestreden besluit 1 overwogen dat op grond van het onderzoeksrapport van Stedin niet valt uit te sluiten dat in de periode van 20 mei 2009 tot 15 september 2009 in de woning van betrokkene een in werking zijnde hennepkwekerij aanwezig was. Verder neemt de rechtbank in overweging dat betrokkene na zijn terugkomst in Nederland ziek was en in het ziekenhuis heeft verbleven. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat betrokkene, die verzorging behoefde, daarna bij zijn ex-echtgenote heeft verbleven. De rechtbank is van oordeel dat het college nader zal dienen te motiveren in hoeverre het recht op bijstand van betrokkene door het schenden van de inlichtingenverplichting niet is vast te stellen tot 15 september 2009. Met betrekking tot de periode vanaf 15 september 2009 is de rechtbank van oordeel dat het college zich heeft mogen baseren op het rapport van de Dienst van 12 april 2010, waarin onder meer de bevindingen van het huisbezoek van 26 maart 2010 zijn opgenomen en aldus heeft mogen concluderen dat betrokkene niet woonachtig was in de woning aan de [adres 1].
3.1. In hoger beroep hebben het college en betrokkene zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.1.1. Het college heeft aangevoerd dat in de woning van betrokkene een hennepkwekerij is aangetroffen. Omdat betrokkene geen verifieerbare gegevens heeft verstrekt waaruit zou kunnen blijken dat de aangetroffen apparatuur vervuild zijn woning is binnengekomen, heeft hij een bewijsrisico genomen omtrent de aanvangsdatum van de kwekerij. Dat risico dient voor zijn rekening te blijven. Het college verwijst naar een uitspraak van de Raad van 25 januari 2011 (LJN BP2863). Voorts voert het college aan dat hij zich mocht baseren op het rapport van Stedin van 17 september 2009, omdat het een zorgvuldig tot stand gekomen rapport van een fraudedeskundige van Eneco is. Uit het rapport is op geen enkele wijze af te leiden dat de apparatuur reeds vervuild was voor zij in de woning van betrokkene zijn gebruikt. Ten slotte heeft het college aangevoerd dat onduidelijk is gebleven waar en bij wie betrokkene vanaf 18 juni 2009 heeft verbleven.
3.1.2. Betrokkene heeft aangevoerd dat het rapport van de Dienst van 16 maart 2010 niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De woning was weliswaar geheel afgesloten van gas en licht, maar dit was bij een later afgelegd huisbezoek kennelijk geen reden om te concluderen dat hij daar niet woonde. Betrokkene had geen koelkast en dergelijke, omdat hij geen elektriciteit had. Hij kocht geprepareerde maaltijden en douchte wel bij derden. De situatie die in de woning is aangetroffen ten tijde van het huisbezoek is een andere dan vlak na 15 september 2009, omdat betrokkene diverse spullen had opgeruimd. Dat neemt niet weg dat er voldoende spullen waren om in de Jasmijnstraat te kunnen blijven wonen. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn woonsituatie. Bij de terugvordering moeten de omstandigheden van betrokkene worden afgewogen. Betrokkene is nog steeds afhankelijk van een uitkering. Ten aanzien van de brutering heeft betrokkene geen afzonderlijke gronden ingediend.
3.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college een nieuw besluit op het bezwaar genomen van 11 juli 2012. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2009 ten aanzien van de periode van 1 januari 2009 tot 15 september 2009 wederom ongegrond verklaard. Op de voet van de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad het besluit in zijn beoordeling betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het college heeft bij twee afzonderlijke besluiten van 23 april 2010 de bijstand van betrokkene ingetrokken met ingang van 1 april 2010 en voorts over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 maart 2010. Het college heeft de intrekking bij het besluit waarbij de bijstand werd ingetrokken met ingang van 1 april 2010, niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient worden de periode van 1 januari 2009 tot en met 23 april 2010.
4.2.1. Vaststaat dat de politie op 15 september 2009 in de woning van betrokkene aan de [adres 1] een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Gelet op de omvang van de kwekerij en de aangetroffen apparatuur is sprake geweest van een professionele kwekerij. Betrokkene heeft hiervan geen melding gemaakt bij het college.
4.2.2. Betrokkene heeft als verweer aangevoerd dat hij niets wist van de hennepkwekerij in zijn woning. Betrokkene heeft in de periode van 20 mei 2009 tot 18 juni 2009 in het buitenland verbleven. Bij terugkomst kon hij zijn woning niet in en de man aan wie hij zijn woning had toevertrouwd bleek onvindbaar. Vervolgens is betrokkene ernstig ziek geworden, in het ziekenhuis opgenomen geweest en heeft hij daarna nog tot 15 september 2009 bij zijn ex-echtgenote verbleven. Dit verweer treft geen doel. Het feit dat in de door betrokkene gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen rechtvaardigt de vooronderstelling dat betrokkene daarvan exploitant is geweest en dat de opbrengst hem ten goede is gekomen. Bovendien stelt betrokkene dat hij, voor zijn vertrek op 20 mei 2009 naar het buitenland, gewoond heeft aan de [adres 1]. Gelet op de (omvang van de) aangetroffen hennepkwekerij en de staat van de aangetroffen apparatuur, is onaannemelijk dat betrokkene daarvan helemaal niets heeft geweten.
4.2.3. Het college heeft zich in hoger beroep gebaseerd op het rapport van Stedin van 17 september 2009, dat is opgesteld door een fraudespecialist van Eneco. In het rapport is gemotiveerd dat de hennepkwekerij vanaf 1 januari 2009 in bedrijf is geweest. Betrokkene heeft als verweer aangevoerd dat de aangetroffen apparatuur mogelijk al vervuild was voordat zij naar zijn woning werd overgebracht.
4.2.4. Uit het rapport komt, onder meer, naar voren dat een dikke laag stof op de assimilatielampen lag. Als deze lampen waren verplaatst, zou dat te zien zijn geweest. Voorts blijkt uit het rapport dat de contactpunten waar de koolstoffilters met kettingen zijn opgehangen helemaal schoon waren. Als die kettingen en filters al vervuild het huis van betrokkene zouden zijn ingekomen, zou dat te zien zijn geweest aan de kettingen en die contactpunten. Verder blijkt dat in het watervat, dat als watertoevoer voor de kwekerij diende, een vieze blubberlaag bovenop het water dreef en de zijkant voorzien was van een dikke kalklaag, wat duidt op langdurig gebruik. Aangezien onaannemelijk is dat bij een verplaatsing van dit watervat niet van te voren het water zou zijn afgevoerd, moet ervan worden uitgegaan dat ook de blubberlaag en een deel van de kalkresten zou zijn afgevoerd. Een blubberlaag van de omvang, zoals die op 15 september 2009 is aangetroffen, kan niet in enkele weken zijn ontstaan. Ten slotte blijkt uit het rapport dat op het zeil op de vloer een dikke kalklaag lag. Onaannemelijk is dat een reeds sterk vervuild zeil is overgebracht naar de woning van betrokkene.
4.2.5. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het rapport van Stedin niet zorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk niet inzichtelijk is. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de fraudespecialist van Eneco onvoldoende deskundig zou zijn. Aangezien betrokkene geen enkel concreet en onderbouwd argument heeft ingebracht tegen het rapport van Stedin en dus geen concrete en verifieerbare gegevens heeft verstrekt over de aanvang van de exploitatie van de kwekerij, heeft hij een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen geheel voor zijn risico dienen te blijven. Het college is niet te kort geschoten in de zorgvuldige voorbereiding van de bestreden besluiten door uit te gaan van drie volledige hennepoogsten van elk 70 dagen en de aangetroffen hennepplanten van 47 dagen oud, waardoor de aanvang van de exploitatie is vastgesteld op 1 januari 2009.
4.3. Anders dan betrokkene stelt, is het onaannemelijk dat hij na de ontmanteling van de hennepkwekerij in de woning aan de [adres 1] heeft gewoond. Uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat in de keuken geen kookgelegenheid aanwezig was in de vorm van een fornuis, oven of magnetron en er was geen koelkast. In een keukenkastje stonden twee pakken Brinta en een pak suiker. De woonkamer was ingericht met een eenpersoonsbed, een klein kastje met televisie en twee stoelen. De eerste verdieping was geheel leeg en gestript tot op de houten ondervloer. In de badkamer stond een wasmachine voor de wasbak en de doucheruimte was gevuld met een andere machine en een losse badkuip. In de woning waren twee setjes kleding aanwezig. Verder waren in de woning geen persoonlijke spullen of verzorgingsproducten aanwezig. De woning was sinds de ontmanteling van de hennepkwekerij afgesloten van gas en licht. Niet kan worden uitgesloten dat de aangetroffen situatie tijdens het huisbezoek van 26 maart 2010 niet representatief was voor de gehele in geding zijnde periode. Gelet echter op het feit dat in de woning op 15 september 2009 de hennepkwekerij is ontmanteld en alles is meegenomen, is het niet waarschijnlijk dat de woonsituatie tussen 15 september 2009 en 26 maart 2010 wezenlijk anders was. Betrokkene heeft dit ook niet gesteld. Los van de bevindingen uit het huisbezoek hebben voorafgaande aan het huisbezoek de buren van betrokkene, wonend aan de [adres 2], ten overstaan van de rapporteurs van de Dienst verklaard dat zij betrokkene het afgelopen jaar hooguit een paar maal gezien hadden en heel soms een neef van betrokkene zagen. Ten slotte is onaannemelijk dat betrokkene als hartpatiënt de gehele winter in een onverwarmde, en van elektra afgesloten woning heeft verbleven, terwijl hij voordien en nadien bij zijn
ex-echtgenote en kinderen heeft verbleven.
4.4. Tegen het oordeel van de rechtbank over de brutering heeft betrokkene geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat dit onderdeel geen verdere bespreking behoeft.
4.5. Uit 4.2.1 tot en met 4.2.5 volgt dat het hoger beroep van het college slaagt. Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komen voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond is verklaard. Dit beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. Daarom dient ook het besluit van 11 juli 2012 dat genomen is ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, vernietigd te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2010 betreft;
- verklaart dit beroep ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- vernietigt het besluit van 11 juli 2012.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.F. Bandringa en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte